1. Lees de vraag goed.
2. Probeer bij alle omschrijvingen een tijdvakte bepalen (en schrijf het erbij).
3. Als dat niet lukt, zoek je in een omschrijving naar kernwoorden die je wel kent. Let hierbij op algemene begrippen uit de examenstof, zoals woorden die letterlijk uit kenmerkende aspecten komen, een religieuze stroming, een oorlog of een politieke groep. Aan de hand van deze begrippen probeer je de context van de gebeurtenis te bepalen. Daarna kun je de gebeurtenis in een tijdvak te plaatsen.
4. Zet alle gebeurtenissen die je zekerweet in de juiste volgorde.
5. De overige gebeurtenissen kun je proberen op de meest logische plek te zetten. Misschien staat er wel iets in de zin waardoor je weet dat het voor of na iets anders gebeurd moet zijn