H2 Nederlands

H2 Nederlands
1 / 111
next
Slide 1: Slide
Other languagesSecondary Education

This lesson contains 111 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

H2 Nederlands

Slide 1 - Slide

Deze les
voorstellen
aanwezigheid/plattegrond
begin met fictie

Slide 2 - Slide

BTNC
Christa Bartnick (1981 geboren)
Nederlands en Duits
Marl
gezin
hobby's: piano, lezen, series, zwemmen, pretparken, concerten

Slide 3 - Slide

aanwezigheid
en plattegrond

Slide 4 - Slide

in de les
altijd: werkboek A, schrift, laptop

laat werkboek B thuis

Slide 5 - Slide

fictie
Wat is fictie?

Slide 6 - Slide

fictie
Wat is fictie?
romans, gedichten, toneel



Slide 7 - Slide

fictie
Wat is fictie?
romans, gedichten, toneel


(films, series, liedteksten)

Slide 8 - Slide

fictie
Mensen in verhalen
Niet: acteurs, hoofdrolspeler etc.
Wel: personages (hoofdpersoon en bijfiguur)

Slide 9 - Slide

fictie
opdracht 2
karaktereigenschappen

is 'rood haar' een karaktereigenschap?

Slide 10 - Slide

fictie
opdracht 

Slide 11 - Slide

vandaag
aanwezigheid
realisme
vertelperspectief
opdrachten

Slide 12 - Slide

aanwezigheid

Slide 13 - Slide

vandaag
huiswerk nakijken


Slide 14 - Slide

realisme
Hoe waarschijnlijk is het dat dit verhaal echt gebeurt?


helemaal niet realistisch---------------------------heel realistisch
I________________________________________________________________I


Slide 15 - Slide

realisme
Het leven van een loser


helemaal niet realistisch---------------------------heel realistisch
I________________________________________________________________I


Slide 16 - Slide

realisme
Harry Potter


helemaal niet realistisch---------------------------heel realistisch
I________________________________________________________________I


Slide 17 - Slide

realisme
Reinaert de Vos


helemaal niet realistisch---------------------------heel realistisch
I________________________________________________________________I


Slide 18 - Slide

realisme
maak opdracht 5


Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

vandaag
absenten
beoordelen verhaal
vertelperspectief
personages beschrijven

Slide 21 - Slide

beoordelen verhaal
Leeservaring beschrijven.

Gebruik hiervoor beoordelingswoorden
spannend, saai, verdrietig, humoristisch

Leg aan de hand van het verhaal uit waarom je dat vindt.

Slide 22 - Slide

vertelperspectief
vanuit wie wordt het verhaal verteld?

ik-perspectief Ik liep gisteren naar huis.
hij/zij-perspectief Mevrouw Bartnick liep gisteren naar huis.

Slide 23 - Slide

personages 
- uiterlijk
- karaktereigenschappen
- kenmerken
- relaties met anderen

Slide 24 - Slide

personages 
opdracht 10
opdracht 11


Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

deze les
Nakijken tekst
grammatica herhaling zinsdelen

Slide 27 - Slide

zinsdelen
WWG
OND
LV
MV
VZV
----------

Slide 28 - Slide

Deze les
aanwezigheid
vragen zinsdelen?
formatief

Slide 29 - Slide

aanwezigheid

Slide 30 - Slide

vragen?

Slide 31 - Slide

formatief
Je maakt een mini-toetsje. Het cijfer komt met 0 in Magister. Zo heb ik zicht op dat wat je al goed kunt en wat misschien nog geoefend moet worden. 

Leerlingen die een onvoldoende halen, moeten nog extra oefenen en over een week een nieuwe toets maken.

Slide 32 - Slide

bijwoordelijke bepaling
geven aan, waarom, wanneer, waar.

Dit is een zelfstandig zinsdeel.

Slide 33 - Slide

bijvoeglijke bepaling
Dit is een onderdeel van een ander zinsdeel en geeft meer informatie over een zelfstandig naamwoord van dit zinsdeel.

De bijvoeglijke bepaling kan voor of achter het zelfstandig naamwoord staan. Als de bijvoeglijke bepaling achter het zelfstandig naamwoord staat, begint hij met een voorzetsel.
DIT IS GEEN ZELFSTANDIG ZINSDEEL


Slide 34 - Slide

bijvoeglijke bepaling
Ik heb een mooi boek gekocht.



Slide 35 - Slide

bijvoeglijke bepaling
LET OP! Als het niet vastzit aan het ZN, dan is het geen BVB, maar een BWB.

Moet je veel woordjes voor Engels leren?

Slide 36 - Slide

zinsdelen
WWG
OND
LV
MV
VZV
BWB
----------
BVB

Slide 37 - Slide

deze les
lezen
voegwoorden

Slide 38 - Slide

voegwoorden
Plakken zinnen aan elkaar
hoofdzin + hoofdzin (nevenschikkend)
hoofdzin + bijzin (onderschikkend)

hoofdzin: kan alleen staan
bijzin: kan niet alleen staan

Slide 39 - Slide

voegwoorden

hoofdzin + hoofdzin (nevenschikkend)

Ik kan vanavond niet komen, want ik moet trainen.

nevenschikkende voegwoorden zijn: en, want, maar, dus, of

Slide 40 - Slide

voegwoorden

hoofdzin + bijzin (onderschikkend)

Ik kan vanavond  komen trainen, nadat ik op mijn zusje heb opgepast.

nevenschikkende voegwoorden zijn: en, want, maar, dus, of
alle andere voegwoorden zijn onderschikkend.




Slide 41 - Slide

voegwoorden
Ik weet nog niet of ik vanavond kom trainen.
Ik ga vanavond trainen of ik ga vanavond naar de bioscoop.

Slide 42 - Slide

voegwoorden
Ik weet nog niet of ik vanavond kom trainen.
Ik ga vanavond trainen of ik ga vanavond naar de bioscoop.

Slide 43 - Slide

voegwoorden
Maken: opdracht 14, 15, 16 (blz. 38-40)

Slide 44 - Slide


  • Ook hebben ze volgens kenners een indrukwekkend geheugen ontwikkeld.

  • Chimpansees herkennen na jarenlange gevangenschap de gezichten van de soortgenoten uit de wildernis.


Slide 45 - Slide

Deze les
Rest van opdracht 6 nakijken
Voegwoorden

Slide 46 - Slide

  • Na succesvolle experimenten hebben onderzoekers uit Afrika andere chimpansees geleerd gebarentaal te gebruiken.

  • Uit waarnemingen van de onderzoekers blijkt dat chimpansees complexe opdrachten met gemak kunnen uitvoeren.


Slide 47 - Slide

Deze les
Werkwoordspelling

Slide 48 - Slide

werkwoordspelling
persoonsvorm
- tegenwoordige tijd
- verleden tijd

voltooid deelwoord

infinitief

Slide 49 - Slide

Jan (beloven)_____________________ dat hij vanavond het vlees (ontdooien) _____________

Slide 50 - Slide

Jan belooft dat hij vanavond het vlees ontdooit.

Slide 51 - Slide

persoonsvorm
Je moet dus eerst uitzoeken met welk soort werkwoord je te maken hebt.

Als je de zin in een andere tijd zet, verandert de persoonsvorm.

Slide 52 - Slide

persoonsvorm
ik  ik-vorm 
jij/je ik-vorm +  t
hij/zij/het ik-vorm + t

wij hele werkwoord
jullie hele werkwoord
zij hele werkwoord

Als er jij/je achter het werkwoord staat, dan alleen de ik-vorm

Slide 53 - Slide

 (verblinden - pv tt) je je tegenliggers niet met zo'n felle fietslamp?

Slide 54 - Slide

Het plan (behelzen- pv tt) de bouw van een theater in het centrum.

Slide 55 - Slide

Volgens de verpakking (branden - ) deze kaarsen minimaal vier uur.

Slide 56 - Slide

Verleden tijd
Na de valpartij (troosten ) de vader zijn zoontje met een ijsje.

Slide 57 - Slide

tegenwoordige tijd
Jan (beschrijven)__________________ hoe het feest was.

Slide 58 - Slide

tegenwoordige tijd
(worden)______________________ je broer morgen 18?

Slide 59 - Slide

tegenwoordige tijd
(vinden)_______________________ u GTA een leuk spel?

Slide 60 - Slide

tegenwoordige tijd
Ik heb geen idee of ik dit een leuk spel (vinden)______________________

Slide 61 - Slide

tegenwoordige tijd
Jij ____________________(geloven) ook alles.

Slide 62 - Slide

verleden tijd
ik vorm + te(n) of de(n)

Wanneer een d of t?

Slide 63 - Slide

verleden tijd
Hij surfte/surfde lang op internet.

Slide 64 - Slide

verleden tijd
Ik verfde/verfte mijn haar.

Slide 65 - Slide

verleden tijd
't KoFSCHiP (X)

Zit de laatste letter van de stam in t KofschipX, dan met een t
Anders met een d


Slide 66 - Slide

verleden tijd
De hond (plonzen) in het water.

Slide 67 - Slide

verleden tijd
Hij (geloven) mij niet.

Slide 68 - Slide

verleden tijd
Hij (racen) naar huis.

Slide 69 - Slide

oefenen

Slide 70 - Slide

deze les
10 minuten lezen
spelling
- gebiedende wijs
- hoofdletters
formuleren met wederkerend voornaamwoord


Slide 71 - Slide

toets taalverzorging
week 44

dat is de week na de herfstvakantie


Dat duurt nog even, maar door de flexweek en herfstvakantie zijn dit eigenlijk maar twee lesweken

Slide 72 - Slide

gebiedende wijs
blz. 45

beleefdheidsvorm in de gebiedende wijs:

Slide 73 - Slide

gebiedende wijs
blz. 45

beleefdheidsvorm in de gebiedende wijs:

loopt u maar even mee
denkt u er maar even over na

Dus: beleefdheidsvorm = ik-vorm + t

Slide 74 - Slide

gebiedende wijs
blz. 45

Slide 75 - Slide

spelling - hoofdletters en kleine letters
Kijk in de theorie. 

Slide 76 - Slide

spelling - hoofdletters en kleine letters
Kijk in de theorie. 

Slide 77 - Slide

Slide 78 - Slide

Slide 79 - Slide

spelling - hoofdletters en kleine letters
Kijk in de theorie. 

Slide 80 - Slide

deze les
nakijken huiswerk
leestekens en verwijswoorden

Slide 81 - Slide

verwarrend
gisteren liep ik naar school toen zag ik iemand die zei dat het misschien wel later zou worden en toen gingen ze weg daarna stond hij daar nog steeds maar ze hadden gezegd dat het al klaar was

Slide 82 - Slide

leestekens
✦ Structuur geven – leestekens zorgen dat een tekst overzichtelijk wordt.
✦ Betekenis verduidelijken – ze laten zien waar een zin begint, eindigt of een wending maakt.
✦ Pauzes aangeven – ze helpen de lezer met ademhalen en intonatie.
✦ Misverstanden voorkomen – zonder leestekens kan een zin dubbelzinnig of onduidelijk worden.


Slide 83 - Slide

leestekens
Zonder leestekens: Ik hou van koken mijn familie en mijn hond
Met leestekens: Ik hou van koken, mijn familie en mijn hond.
👉 Zonder komma lijkt het alsof je familie en hond in de pan verdwijnen.

Slide 84 - Slide

leestekens
Zonder leestekens: Ik hou van koken mijn familie en mijn hond
Met leestekens: Ik hou van koken, mijn familie en mijn hond.
👉 Zonder komma lijkt het alsof je familie en hond in de pan verdwijnen.

Slide 85 - Slide

verwarrend
gisteren liep ik naar school toen zag ik iemand die zei dat het misschien wel later zou worden en toen gingen ze weg daarna stond hij daar nog steeds maar ze hadden gezegd dat het al klaar was

Slide 86 - Slide

nu niet meer
Gisteren liep ik naar school. Toen zag ik een klasgenoot, die zei dat de les misschien later zou beginnen. Daarna liep hij weg. Even later stond hij er nog steeds, maar de docent had gezegd dat de les al klaar was.

Slide 87 - Slide

Wat zijn verwijswoorden?
Wat zijn verwijswoorden?
Verwijswoorden zijn woorden die terugverwijzen naar iets of iemand die eerder genoemd is in de tekst. Ze zorgen ervoor dat een tekst duidelijk en niet te herhalend wordt.

Slide 88 - Slide

Voorbeelden van verwijswoorden


Naar personen: hij, zij, hem, haar, die, wie

Naar dingen: dit, dat, deze, die, het, welke

Naar gebeurtenissen of hele zinnen: dat, dit, wat

Slide 89 - Slide

Belangrijk om te weten
Het verwijswoord moet passen bij het woord waarnaar het verwijst:
de-woorden (de tafel) → die, deze
het-woorden (het boek) → dat, dit
Bij mannelijk/vrouwelijk verschil:
de man → hij
de vrouw → zij
Bij een hele zin of gebeurtenis:
Ze was ziek. Dat vond ik vervelend.

Slide 90 - Slide

waarom belangrijk?

Verwijswoorden zorgen voor samenhang en duidelijkheid in je tekst. Ze maken het lezen en luisteren makkelijker.

Slide 91 - Slide

schrijfopdracht
Stap 1 – Intro 

Vertel: "Stel je voor dat de wereld opeens helemaal omgekeerd is. Alles gaat anders dan normaal: de docent luistert naar de leerlingen, je huisdieren geven jou opdrachten, je ontbijt eet jou op…".

Slide 92 - Slide

schrijfopdracht
Stap 2 – Kies een setting 
 kies één van de volgende situaties:
  • Op school
  • Thuis
  • In de supermarkt
  • Op vakantie

Slide 93 - Slide

schrijfopdracht
Schrijf een kort verhaal (ca. 1 pagina) waarin:
Minstens drie dingen volledig omgekeerd zijn (bv. ouders maken ruzie om huiswerk, leerlingen geven cijfers aan de leraar, de hond neemt jou mee uitlaten).
Je gebruikt ten minste twee signaalwoorden van tegenstelling (maar, toch, echter, hoewel…).
Je een dialoog schrijft met minstens drie regels.

Slide 94 - Slide

schrijfopdracht
Schrijf een kort verhaal (ca. 1 pagina) waarin:
Minstens drie dingen volledig omgekeerd zijn (bv. ouders maken ruzie om huiswerk, leerlingen geven cijfers aan de leraar, de hond neemt jou mee uitlaten).
Je gebruikt ten minste twee signaalwoorden van tegenstelling (maar, toch, echter, hoewel…).
Je een dialoog schrijft met minstens drie regels.

Slide 95 - Slide

signaalwoorden
geven verbanden aan in de tekst:

Ik ben erg moe, maar ik heb geen zin in een ijsje.

Is deze zin logisch?

Slide 96 - Slide

opsomming


Een opsomming geeft meerdere dingen achter elkaar weer.
Signaalwoorden: ten eerste, ook, bovendien, verder, daarnaast, ten slotte, en.



Slide 97 - Slide

tegenstelling


Een tegenstelling laat zien dat twee dingen niet bij elkaar passen of elkaar tegenspreken.
Signaalwoorden: maar, echter, toch, daarentegen, integendeel, hoewel.



Slide 98 - Slide

reden
Een reden of oorzaak legt uit waarom iets gebeurt of gedaan wordt.

Signaalwoorden: want, omdat, daarom, dus, aangezien.

Slide 99 - Slide

pvtt
Jan (beloven)____________ dat hij morgen het kozijn (verven)______

Slide 100 - Slide

pvvt
Janneke (surfen)_____________ al de hele tijd op het internet.

Slide 101 - Slide

pvvt
Omdat het (misten)________________ (missen)_________ de kinderen de bus.

Slide 102 - Slide

Slide 103 - Slide

deze les
Lezen
Nakijken huiswerk
Spelling Engelse werkwoorden

Slide 104 - Slide

nakijken huiswerk

Slide 105 - Slide

spelling Engelse werkwoorden
Je gebruikt de spellingsregels zoals je dat met alle werkwoorden doet.

Jan (crossen) _______________ naar huis.

Slide 106 - Slide

spelling Engelse werkwoorden
Je schrijft de ik-vorm niet zomaar met dubbele medeklinkers.
Ik cros en niet ik cross


Slide 107 - Slide

spelling Engelse werkwoorden
Maar... als de uitspraak in gevaar komt als je de ik-vorm niet met een dubbele medeklinker schrijft, dan doe je dat wel.

Ik app je later.
Ik pass de bal.

Slide 108 - Slide

spelling Engelse werkwoorden
Denk aan tante Annie. Hoe zou zij de 'nieuwerwetse' woorden lezen?

Ik cros/cross
Ik ap/app

Slide 109 - Slide

spelling Engelse werkwoorden
Soms ziet de spelling er heel raar uit, omdat we de woorden vaak anders (Engels) uitspreken.

Jan datete een tijd lang met Anna
Ik heb de computer geüpdatet.
Heb jij die app gedownload?

Slide 110 - Slide

werkwoorden
Maken: vanaf blz. 112
opdracht 9, 10, 12

Klaar? oefenen voor woensdag op cambiumned.nl

Slide 111 - Slide