Herhaling 8.1 t/m 8.4

Van organisme terug naar cel
1 / 36
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Van organisme terug naar cel

Slide 1 - Slide

mond, slokdarm, lever, maag, dunne darm, dikke darm, anus
neusholte, mondholte, luchtpijp, long
bloedvaten, hart
nier, urineleider, blaas, urinebuis
hersenen, ruggenmerg, zenuwen
Bloedvatenstelsel
Ademhalingsstelsel
Verteringsstelsel
Uitscheidingsstelsel
Zenuwstelsel

Slide 2 - Drag question

Celkern
Endoplasmatisch reticulum
Ribosoom
Receptoren
Mitochondrium
Celmembraam
Cytoplasma

Slide 3 - Drag question

Vul de verbranding in:
..............+...............-> ..............+...............+................

Slide 4 - Open question

verbranding
brandstof + zuurstof --> water + koolstofdioxide + energie

Slide 5 - Slide

Om spiercellen van glucose en zuurstof te voorzien zijn verschillende orgaanstelsels actief:

- Verteringsstelsel: zorgt voor glucose
- Ademhalingsstelsel: zorgt voor zuurstof
- Bloedvatenstelsel: vervoerd glucose en zuurstof naar de spiercellen

Slide 6 - Slide

Bij verbranding onstaat: energie, koolstofdioxide en water. Dit wordt via het bloed afgevoerd en uitgescheiden via:

- Ademhalingsstelsel: koolstofdioxide adem je uit.
- Uitscheidingsstelsel: het water wordt voor een groot deel afgevoerd als urine. 

Water verlies je ook door zweten en uitademen.

Slide 7 - Slide

Bij verbranding ontstaan...
A
Koolstofdioxide + Water + Energie
B
Glucose + Zuurstof
C
Glucose + Rook
D
Koolstofdioxide + Water

Slide 8 - Quiz

Borstademhaling
Inademen
uitademen
Tussenripspieren
Borstkas
Longen
Luchtdruk in longen
Trekken samen
ontspannen
Breder
Smaller
Kleiner
Groter
Kleiner
Groter

Slide 9 - Drag question

Buikademhaling
Inademen
uitademen
Middenrifspieren
Borstkas
Longen
Luchtdruk in longen
Middenrif
Trekken samen
ontspannen
Groter
Kleiner
Kleiner
Groter
KLeiner
Groter
Boller
Platter

Slide 10 - Drag question

Slide 11 - Slide

middenrif
Keelholt e
luchtpijp met kraakbeenringen
Luchtpijptakken (bronchiën)
Longblaasje
Luchtpijptakje
Neusholte

Slide 12 - Drag question

Gaswisseling
Gaswisseling kan snel verlopen doordat:
- Longblaasjes hebben groot oppervlak.
- Longblaasjes hebben dunne wand.
- Veel haarvaten rondom longblaasjes met dunne wand.
- Steeds verse lucht in longen.

Slide 13 - Slide

Hoe snel je ademhaalt wordt bepaald door..
A
De hoeveelheid zuurstof in het bloed
B
De hoeveelheid koolstofdioxide in de spieren
C
De hoeveelheid zuurstof in de spieren
D
De hoeveelheid koolstofdioxide in het bloed

Slide 14 - Quiz

Ademfrequentie: het aantal ademhalingen per minuut.

Koolstofdioxide-zintuigcellen: Meten de hoeveelheid koolstofdioxide in je bloed. 

Slide 15 - Slide

Waarom moet je door je neus ademhalen?
A
De lucht wordt zo verwarmd.
B
Zodat je gevaarlijke stoffen kan ruiken.
C
Zo kun je meer zuurstof inademen.
D
Omdat koolstofdioxide niet door de neus naar binnen kan.

Slide 16 - Quiz

Longblaasjes kunnen gemakkelijk beschadigen of uitdrogen. Lucht wordt daarom schoon en vochtig gemaakt door:

- Neusharen: houden stofdeeltjes tegen.
- Slijmcellen aan de binnenkant van neusholte, luchtpijp en bronchiën.
- Trilhaartjes in slijmvlies van luchtpijp en bronchiën. 

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Bloed bestaat uit:

- Bloedplasma
- Rode bloedcellen
- Witte bloedcellen

Rode bloedcellen bevatten hemoglobine.

Zuurstof hecht aan ijzer in hemoglobine. 

Slide 19 - Slide

Linker boezem
Rechter boezem
Linker kamer
rechter kamer
Hartkleppen
slagaderkleppen

Slide 20 - Drag question

Wat scheidt de linker- en rechter harthelft?
A
Hart-tussenvlies
B
Hart-tussenspier
C
Hart-wand
D
Hart-tussenwand

Slide 21 - Quiz

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

In welke volgorde stroomt het bloed?
A
Slagader - haarvaten- ader
B
haarvaten - ader - slagader
C
Ader - haarvaten - slagader
D
Slagader - ader - haarvaten

Slide 24 - Quiz

Slide 25 - Slide


Hoe loopt de kleine bloedsomloop?
A
hart, longen, hart
B
hart, lichaam, hart
C
lichaam, hart
D
longen, hart

Slide 26 - Quiz

Hoe loopt de grote bloedsomloop?
A
hart - overige organen - hart
B
overige organen - hart - overige organen
C
hart - longen - hart

Slide 27 - Quiz

Waar bestaat het bloedvatenstelsel uit?
A
hart
B
bloedvaten
C
hart en slagaders
D
hart en bloedvaten

Slide 28 - Quiz

Tot welke bloedsomloop hoort de aorta?
A
Grote bloedsomloop
B
Kleine bloedsomloop

Slide 29 - Quiz

Tot welke bloedsomloop hoort de onderste holle ader?
A
Kleine bloedsomloop
B
Grote bloedsomloop

Slide 30 - Quiz

In welke bloedsomloop wordt zuurstof opgenomen en koolstofdioxide afgegeven?
A
Grote bloedsomloop
B
Kleine bloedsomloop

Slide 31 - Quiz

Tot welke bloedsomloop hoort de longslagader?
A
Kleine bloedsomloop
B
Grote bloedsomloop

Slide 32 - Quiz

Wat is bloeddruk?

Slide 33 - Open question

Wat is de bovendruk?
A
De bloeddruk wanneer de kamers samentrekken.
B
De bloeddruk wanneer de boezems samentrekken.
C
De bloeddruk tijdens de hartpauze.

Slide 34 - Quiz

Wat is de onderdruk?
A
De bloeddruk wanneer de kamers samentrekken.
B
De bloeddruk wanneer de boezems samentrekken.
C
De bloeddruk tijdens de hartpauze.

Slide 35 - Quiz

Wat gebeurt er met het bloed bij inspanning?
A
Het wordt sneller door het hart gepompt.
B
Er komt meer hemoglobine in het bloed.
C
Het wordt anders verdeeld in het lichaam.
D
Je krijgt meer bloed.

Slide 36 - Quiz