persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord

Grammatica woordoorten
persoonlijk voornaamwoord
bezittelijk voornaamwoord
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Grammatica woordoorten
persoonlijk voornaamwoord
bezittelijk voornaamwoord

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
  • Je kunt persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden benoemen in een zin.
  • Je kunt persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden zelf goed gebruiken in een zin.

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Slide 4 - Video

Welke voornaamwoorden staan hier?

Slide 5 - Slide

Een persoonlijk voornaamwoord verwijst naar iemand, zoals ik, jij, hij, jullie etc. Maar het kan ook naar iets verwijzen, zoals het

Welk persoonlijk voornaamwoord je kiest, hangt af van de persoon (eerste, tweede of derde persoon) en het getal (enkelvoud of meervoud). 

Het persoonlijk voornaamwoord is altijd een zinsdeel, zoals onderwerp, lijdend voorwerp of meewerkend voorwerp.

Slide 6 - Slide

Voorbeelden persoonlijk voornaamwoord
 
Mijn buurman / heeft / het  / van mij / gehoord.
Zij / stuurt / vanmiddag / de verslagen.
Kiest / hijjou of mij?

Slide 7 - Slide

Een bezittelijk voornaamwoord verwijst naar een bezit, zoals mijn, jouw, zijn, haar.

Het staat bijna altijd voor een zelfstandig naamwoord: dit is jouw jas. 

Maar je kunt het ook zelfstandig gebruiken, zoals in dat is de mijne

Als je mijn, jouw en zijn zonder nadruk uitspreekt, zeg je m'n, je en z'n.

Slide 8 - Slide

Voorbeelden bezittelijk voornaamwoord
 
Ik geloof je verhaal niet.
Dat is hun huis.
Ik kijk uit naar mijn vakantie.

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Vertel me eens op welke camping jullie je vakantie hebben doorgebracht.
A
me=pers jullie=bez je=pers
B
me=bez jullie=pers je=bez
C
me=pers jullie=pers je=bez
D
me=bez jullie=bez me=bez

Slide 11 - Quiz

Op mijn school maakt iedereen een creatieve opdracht voor zijn leukste vak.
A
mijn=bez iedereen=pers
B
mijn=bez zijn=bez
C
mijn=bez iedereen=pers zijn=bez
D
mijn=bez zijn=zww

Slide 12 - Quiz

Volgens jou wil jullie vriend uit Urk jouw zeilbootje dus graag kopen.
A
jou=pers jullie=pers jouw=bez
B
jou=pers jullie=bez jouw=bez
C
jou=bez jullie=pers jouw=bez
D
jou=bez jullie=bez jouw=bez

Slide 13 - Quiz

Die moeder van haar heeft mij goed geholpen.
A
haar=bez mij=pers
B
haar=pers mij=bez
C
haar=pers mij=pers
D
haar=bez mij=bez

Slide 14 - Quiz

hen of hun?
"hun" als persoonlijk voornaamwoord gebruik je bij een MV zonder voorzetsel; in alle andere gevallen gebruik je "hen" als persoonlijk voornaamwoord

Slide 15 - Slide

Maar: Zij geeft hun hun hen.

Slide 16 - Slide

Zij geeft hun hen aan hen.
hun-hen-aan-hen=
A
bez-zn-vz-zn
B
pers-bez-vz-pers
C
bez-pers-vz-pers
D
bez-zn-vz-pers

Slide 17 - Quiz

Zij geeft hun hun hen.
hun-hun-hen=
A
bez-pers-pers
B
pers-bez-pers
C
pers-bez-zn
D
bez-pers-zn

Slide 18 - Quiz

Zij geven hun Hun hun hen.

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Zij geven hun Hun hun hen.
hun-Hun-hun-hen=
A
pers-zn-bez-pers
B
bez-eig-pers-zn
C
bez-eig-bez-zn
D
bez-eig-bez-eig

Slide 21 - Quiz

Hun is nooit onderwerpsvorm!

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Zullen wij hun deze som even uitleggen?
zullen-wij-hun-som=
A
zww-pers-bez-zn
B
hww-pers-bez-eig
C
hww-pers-pers-zn
D
kop-pers-pers-zn

Slide 24 - Quiz

Dat zusje van haar is zo irritant!
haar-is-irritant
A
bez-kop-bn
B
bez-hww-bn
C
pers-kop-bn
D
pers-kop-zn

Slide 25 - Quiz

Hij was niet aanwezig op het feest van zijn Franse geliefde.
hij-was-zijn-Franse
A
pers-zww-bez-eig
B
zn-zww-bez-eig
C
pers-kop-bez-eig
D
pers-kop-bez-bn

Slide 26 - Quiz

Welke kapper heeft voor haar al die kraaltjes in haar haar gevlochten?
heeft-1e haar-2e haar-3e haar=
A
zww-pers-bez-pers
B
zww-pers-bez-zn
C
hww-pers-bez-pers
D
hww-pers-bez-zn

Slide 27 - Quiz

Maak de opdrachten van hoofdstuk 4: opdracht 2, 6 , 7, 8

Slide 28 - Slide