schrijven 4v1 vervolg

Welkom bij Nederlands
1 / 33
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 33 slides, with text slides.

Items in this lesson

Welkom bij Nederlands

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen?
  • Feedback toets zakelijke mail
  • Uitleg schrijfplan artikel
  • Starttaal 3F thema 2 hoofdstuk 4

Slide 2 - Slide

Meest gemaakte fouten
  • Beste Meneer/Mevrouw --> Beste meneer/mevrouw,
  • Beste F-line, --> Beste meneer/mevrouw,
  • abonnement, internetabonnement
  • Ik heb gewisseld
  • Slotzin na het slot
  • Hoofdletters aan het begin van de zin
  • Maak gebruik van signaalwoorden

Slide 3 - Slide

Meest gemaakte fouten
  • Slechts één argument gegeven, i.p.v. twee
  • Geen oplossing aangedragen
  • Vorm van een zakelijke brief toegepast in de mail
  • Alinea's, witregels

Slide 4 - Slide

Schrijfproces
Het schrijfproces bestaat uit drie fasen:

  • voorbereiden
  • uitvoeren
  • controleren en verbeteren

Je kunt een schrijfplan gebruiken als je het schrijven van een tekst gaat voorbereiden.


Slide 5 - Slide

Schrijfplan
1. Bepaal het schrijfdoel.



2. Bepaal de doelgroep.
3. Bepaal het onderwerp.
Bedenk waar de tekst over gaat. Ga je een overtuigende tekst schrijven, formuleer dan ook je standpunt.



Slide 6 - Slide

Schrijfplan
4. Bepaal de tekststructuur.
Bedenk volgens welke vaste structuur je de tekst gaat indelen. Denk bijvoorbeeld aan een voor- en nadelenstructuur of een standpunt- argumentatiestructuur.



Slide 7 - Slide

Tekststructuren
  • Probleem  - oplossing
  • Standpunt - argument
  • Beschrijving
  • Verklaring
  • Voor- en nadelen

Check Starttaal 3F Thema 1 hoofdstuk 1 theorie 5.

Slide 8 - Slide

Schrijfplan
5. Bepaal de deelvragen of argumenten.
Bedenk op welke deelvragen je antwoord wilt geven of met welke argumenten jij je standpunt wilt onderbouwen.



Slide 9 - Slide

Voorbeeld
Elise, een derdejaars mbo-student, vindt zomervakanties van zes weken of meer te lang. Ze wil dit standpunt verdedigen in een tekst die op de schoolwebsite wordt geplaatst. Voor ze gaat schrijven, bepaalt Elise het schrijfdoel, de doelgroep en de inhoud van haar tekst.



Slide 10 - Slide

Voorbeeld
1. Schrijfdoel: overtuigen.
2. Doelgroep: medestudenten en docenten.
3. Onderwerp: te lange zomervakantie.
4. Tekststructuur: standpunt-argumentatiestructuur.
5. Argumenten:
  • Argument 1: kennis gaat verloren.
  • Argument 2: hoge studiedruk rest van het jaar.
  • Tegenargument: geen kans om uit te rusten en te werken.
  • Ontkrachting tegenargument.











Slide 11 - Slide

Schrijfplan
6. Verzamel informatie voor je tekst.
Bedenk wat je zelf al weet over het onderwerp.
Bedenk voor welke deelvragen of argumenten je meer informatie nodig hebt. Verzamel die informatie.
7. Selecteer de informatie die je kunt gebruiken.
Schrijf de informatie per deelvraag of argument in steekwoorden op.







Slide 12 - Slide

Voorbeeld
Elise verzamelt op internet informatie die haar argumenten ondersteunt. Ze vindt artikelen over onderzoeken waaruit blijkt dat lange schoolvakanties voor jongeren nadelen hebben. Ze selecteert uit deze onderzoeken de informatie die haar argumenten ondersteunt. Met deze informatie kan ze ook het tegenargument ontkrachten. Ze geeft de bruikbare informatie in steekwoorden weer.



Slide 13 - Slide

Voorbeeld
  • Argument 1: Amerikaans onderzoek → lange vakanties slecht voor studieresultaten. Kennis + vaardigheden zakken weg.
  • Argument 2: veel tijd nodig om kennis op te halen na vakantie → hoge studiedruk rest van het jaar.
  • Tegenargument: vier weken te kort voor uitrusten en werken - Ontkrachting: gebruik vakantie alleen voor uitrusten. Werken kan naast school als de studiedruk door het jaar heen lager is.





Slide 14 - Slide

Schrijfplan
8. Bepaal de inhoud van de inleiding, het middenstuk en het slot.
  • Bedenk hoe je de belangstelling van de lezer wekt in de inleiding.
  • Bedenk hoe je het onderwerp introduceert in de inleiding.
    Ga je een overtuigende tekst schrijven, bedenk dan ook hoe je je standpunt duidelijk maakt.
  • Zet de deelvragen of argumenten in een logische volgorde.
  • Kies een vorm voor het slot.













Slide 15 - Slide

Schrijfplan
9. Maak een schrijfschema.
Schrijf in steekwoorden op wat je in de inleiding, het middenstuk en het slot gaat schrijven.













Slide 16 - Slide

Voorbeeld
Elise bepaalt de inhoud van de inleiding, het middenstuk en het slot en schrijft dit in steekwoorden op in een schrijfschema.



Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Schrijfproces - uitvoeren
In deze fase schrijf je aan de hand van het schrijfschema een tekst met een inleiding, middenstuk en slot.

  • Inleiding en slot vormen elk één alinea.
  • Middenstuk bestaat uit meerdere alinea's. Elke deelvraag/argument een nieuwe alinea. Alinea te lang? Opsplitsen.
  • Prettig leesbaar en gedachtegang volgen --> signaalwoorden gebruiken

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Schrijfproces - controleren & verbeteren
  • De eerste vraag die je jezelf stelt, is of je je aan het schrijfplan hebt gehouden.
  • Je beoordeelt ook of je tekst inhoudelijk voldoende samenhangt. Je controleert of de tekstdelen goed op elkaar aansluiten en of de verbanden tussen de zinnen en alinea’s duidelijk zijn. 
  • Je verbetert je tekst waar nodig.

Slide 21 - Slide

Schrijfproces - controleren & verbeteren

  • Als je de inhoud van je tekst hebt nagekeken, controleer je of de zinnen niet te lang zijn en of je hoofdletters, punten en komma’s correct hebt gebruikt.
  • Vervolgens ga je na je of je alle woorden goed hebt gespeld. Je controleert de werkwoordspelling en de spelling van de andere woorden.

Slide 22 - Slide

Aan de slag
Starttaal 3F
Thema 2 hoofdstuk 4
Opdracht 1 t/m 9

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Standpunt & argumenten
  • Stelling: een bewering over een onderwerp om een discussie op gang te brengen.
  • Standpunt: daarmee geef je je mening (vóór of tegen) over dat onderwerp.
  • Argumentatie: redenen waarmee je anderen overtuigt van je standpunt.

Slide 25 - Slide

Een subjectief argument
Een objectief argument

Slide 26 - Slide

Subjectieve argumenten
  • Over subjectieve argumenten kan je makkelijk van mening verschillen en daarom moet zo’n argument ondersteund worden.
  • Ik ga morgen naar de film kijken in Luxor, want die bioscoop vind ik veel prettiger.
  • Met het argument ‘want die bioscoop vind ik veel prettiger’ zal niet iedereen het eens zijn en dat argument behoeft ondersteuning. Argumenten die je daarvoor zou kunnen aanvoeren zijn bijvoorbeeld: ‘de stoelen zijn er erg prettig’ en ‘op elke stoel heb je goed zicht op het filmdoek’.


Slide 27 - Slide

Tegenargument & ontkrachting
Je noemt een tegenargument om de lezer te laten zien dat je ook de andere kant van het onderwerp hebt bekeken. De lezer zal jou dan betrouwbaarder en daardoor je betoog overtuigender vinden.


Slide 28 - Slide

Tegenargument & ontkrachting
Je noemt een tegenargument alleen als:


  • het tegenargument vaak genoemd wordt in de informatie over het onderwerp;
  • je denkt dat het tegenargument belangrijk is.

Slide 29 - Slide

Tegenargument & ontkrachting
  • Je kunt een tegenargument ontkrachten door aan te tonen dat het tegenargument onjuist is

  • Als het tegenargument wel juist is, kun je het ontkrachten door uit te leggen waarom het tegenargument niet opweegt tegen een door jou gegeven argument, of je kunt er een argument tegen inbrengen.

Slide 30 - Slide

Voorbeeld
Robin zoekt tegenargumenten in de informatie over het onderwerp. In de forumdiscussie wordt vaak gezegd dat een rookverbod betutteling is en dat de vrijheid van rokers wordt ingeperkt door de maatregel. Het tegenargument is belangrijk omdat het op een mening is gebaseerd die veel Nederlanders hebben: dat vrijheid belangrijk is. Robin besluit het tegenargument te gebruiken. Ze kan hiertegen inbrengen dat roken geen vrije keuze is, maar een verslaving en dat verslavingen voorkomen moeten worden. Op deze manier ontkracht ze het tegenargument.

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Aan de slag
Starttaal 3F
  • Thema 2 hoofdstuk 4
Opdracht 1 t/m 9
  • Thema 4 hoofdstuk 4
Opdracht 1 t/m 7
  • Deadline = 8 april

Slide 33 - Slide