examentraining lezen

Examentraining
leerdoel: 
Aan het einde van deze les weet je 
hoe je de verschillende vragen van examenteksten moet "aanvliegen"

1 / 16
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 5,6

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Examentraining
leerdoel: 
Aan het einde van deze les weet je 
hoe je de verschillende vragen van examenteksten moet "aanvliegen"

Slide 1 - Slide

Hoeveel tijd krijg je voor het eindexamen Frans?
timer
0:20

Slide 2 - Open question

Hoeveel teksten en vragen heeft
het eindexamen Frans meestal?
timer
0:10
A
10 teksten, 30 vragen
B
10 teksten, 45 vragen
C
14 teksten, 30 vragen
D
12 teksten, 45 vragen

Slide 3 - Quiz

Hoeveel tijd heb je dan ongeveer
voor één tekst?
timer
0:20

Slide 4 - Open question

Examentekst(en)
Tijdens het examen lees je in 2,5 uur ongeveer 12 teksten en maak je bijbehorende vragen.

Per vraag heb je gemiddeld 3 minuten de tijd.

Het is daarom belangrijk dat je goed weet hoe je het beantwoorden van de vragen moet aanpakken. 

Slide 5 - Slide

Leesstrategieën 
Om zo effectief mogelijk te lezen moet je leesstrategieën toepassen. 

Welke type vraag je ook moet beantwoorden, ga altijd als volgt te werk. 

Slide 6 - Slide

Suite....
1) Oriënteer je op de tekst: lees de titel, de inleiding, de tussenkopjes van de tekst en bekijk de illustraties. Lees ook de tekstbron.

2) Lees de vraag goed door ( begin dus niet met het lezen van de tekst). Nog niet naar de antwoordmogelijkheden kijken.

Slide 7 - Slide

Suite....
3) Bepaal je leesdoel

a) Intensief lezen ( hoofdgedachte van tekst/ stuk tekst vinden)
b) Zoekend lezen ( scannen naar bepaalde informatie)

Slide 8 - Slide

Vraagsoorten
1) Meerkeuzevraag
2) Open vraag
3) Juist/ onjuist vragen
4) Invulvragen bij gatenteksten

Slide 9 - Slide

Meerkeuzevraag
Ongeveer 2/3 van de examenvragen is meerkeuzevragen.
Meerkeuzevragen pak je als volgt aan.
1) Lees de meerkeuzevraag ( alleen de vraag).

2) Bepaal in welk tekstgedeelte je het antwoord op de vraag moet zoeken en lees dit stukje nauwkeurig door. Onderstreep de aanwijzingen in de tekst.

Slide 10 - Slide

Suite...
3) Probeer in gedachten zelf een antwoord te formuleren.
4) Lees nu de antwoordopties nauwkeurig door en zorg dat je het begrijpt. Vergelijk ze met het door jezelf bedachte antwoord en kies de antwoordoptie die het meest lijkt op het door jezelf bedachte antwoord.
5) Als je niet direct het juiste antwoord op de vraag kunt vinden tussen de gegeven mogelijkheden, pas dan de eliminatiemethode toe..

Slide 11 - Slide

Juist/ onjuist vragen
1) Lees de beweringen zorgvuldig.
2) Zoek het tekstgedeelte op waarnaar wordt verwezen.
3) Lees het betreffende gedeelte nauwkeurig door en vergelijk met de beweringen.
4) Vind je bewijzen in de tekst over één van de beweringen? Dan is deze juist, anders is het onjuist.

Slide 12 - Slide

Invulvragen bij gatenteksten
Invulvragen zijn vragen waarbij je één of meer woorden op een plek in de tekst moet invullen.

In de volgende dia leg ik uit hoe je invulvragen aanpakt.

Slide 13 - Slide

Aanpak invulvragen
1) Lees de tekst tot het gat globaal om te begrijpen waar het over gaat.
2) Lees de zin waarin de open plek voorkomt nauwkeurig door. Lees ook de tekstgedeelte vóór en na de open plek.
3) Kijk nog niet naar de antwoordopties, maar bepaal eerst welk verband er is tussen het deel voor en na de open plek.

Slide 14 - Slide

Suite....
4)  Bepaal welk soort woord je in moet vullen ( signaalwoord, werkwoord, zelfstandig naamwoord) en verzin zelf een woord dat je passend lijkt op deze open plek.
5) Vertaal de antwoordopties in het Nederlands en kies het woord dat het meeste lijkt op het woord dat je zelf bedacht had. 
6) Controleer je antwoord door het gekozen woord in de zin in te vullen en te kijken of deze past.

Slide 15 - Slide

Extra tip
Weet dat de vragen altijd chronologisch worden gesteld.

Dat wil zeggen dat wanneer vraag 1 bijv. over alinea 1 gaat en vraag 3 over alinea 4, dan zal het antwoord van vraag 2 tussen alinea 1 en alinea 4 zitten.

Slide 16 - Slide