Taalverzorging Hoofdletters en leestekens

NEDERLANDS
Woensdag 29 oktober
2E
1 / 20
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 20 slides, with text slides.

Items in this lesson

NEDERLANDS
Woensdag 29 oktober
2E

Slide 1 - Slide

Planning
Herhaling
Werk afmaken

Slide 2 - Slide

Oefentoets
- Leerlingen die niets hebben ingevuld
- Let goed op VT en TT
- Jij loopT
- Meervoud - den of - ten

Slide 3 - Slide

DOEL

HOOFDLETTERS

- je weet wanneer je hoofdletters moet schrijven

- Je weet wanneer je een uitroepteken, vraagteken en komma moet gebruiken

Slide 4 - Slide

HOOFDLETTERS EN LEESTEKENS


Maken een tekst duidelijker en beter te lezen.


De lezer kan de tekst zo ook veel beter begrijpen.

Slide 5 - Slide

PUNT (1)

- Aan het einde van een zin


Vandaag heb ik een hockeywedstrijd.

Morgen ga ik logeren bij mijn vriendin.

Slide 6 - Slide

VRAAGTEKEN

- Na een vraag


Tot hoe laat ben jij vanmiddag op school?

'Neem jij mijn tas mee?' vroeg Martijn.

Slide 7 - Slide

UITROEPTEKEN (1)

- Om aan te geven dat iemand luid roept


'Ik ben beneden!' klonk het vanuit de kelder.



Slide 8 - Slide

KOMMA

- Maakt een zin overzichtelijker

- Staat op de plaats waar je bij hardop lezen even een rust neemt



Slide 9 - Slide

KOMMA (2)

- Tussen de delen van een opsomming


Ik hou van verschillende smaken ijs: chocolade, vanille, bosvruchten en cookie&caramel.



Slide 10 - Slide

Verschillen in betekenis

- Katten, spinnen, ijsberen, vissen, gieren, vliegen en honden slapen


- Katten spinnen, ijsberen vissen, gieren vliegen en honden slapen

Waardoor komt het verschil in betekenis?

Slide 11 - Slide

WEL hoofdletters

- aan het begin van een zin

- bij namen: Kimberley, Feiya

- bij aardrijkskundige namen: Etten-Leur, Rucphen, Nederland

- bij woorden die afgeleid zijn van namen: Engels, Bredase

- bij straatnamen: Trivium, Stationsstraat, Parklaan

- bij merknamen van producten: Lays, Mercedes, Wicky

- bij namen van bedrijven: Praxis, Xenos, Lidl


Slide 12 - Slide

GEEN hoofdletters

- bij namen van dagen: vrijdag, maandag, woensdag

- bij namen van maanden: januari, mei, juli

- bij namen van seizoenen: lente, zomer, herfst, winter

- bij namen van windstreken: noorden, zuiden, oosten

Slide 13 - Slide

Herhaling: PERSOONSVORMEN

IN EEN SAMENGESTELDE ZIN

Zet de zin in een andere tijd:

Je maakt van de tegenwoordige tijd verleden tijd, of andersom. 

De werkwoorden die veranderen, zijn de persoonsvormen.


VOORBEELD:

Lotte denkt dat haar cijfer een voldoende is.


Lotte dacht dat haar cijfer een voldoende was.

Slide 14 - Slide

en -- omdat
terwijl -- zodat
nadat
als -- toen
want -- maar
of -- dus

Slide 15 - Slide

De persoonsvorm
  • Wat voor woord is de persoonsvorm?
  • Hoe vind je de persoonsvorm?

Slide 16 - Slide

Het onderwerp
Je zoekt eerst de persoonsvorm in een zin

Dan vraag je
WIE / WAT + persoonsvorm?

Het antwoord op die vraag is het onderwerp

Slide 17 - Slide

STERKE

werkwoorden


hebben de KRACHT om in de verleden tijd van klank te veranderen

Slide 18 - Slide

ZWAKKE

werkwoorden


de klank blijft in de verleden tijd hetzelfde

Slide 19 - Slide

Doen
Maken: Blz 76, 77, 78, 79, 80, 81, 82, 83

Waar ben je gebleven?
Klaar?

Slide 20 - Slide