6.1 Hoe wordt er geproduceerd?



6.1 Hoe wordt er geproduceerd?

1 / 19
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson



6.1 Hoe wordt er geproduceerd?

Slide 1 - Slide



Formele sector:

  • Betaald werk, waarover belasting en sociale premies wordt betaald


Informele sector:

  • Grijs werk: onbetaald werk


  • Zwart werk: betaald werk, zonder belasting en sociale premies te betalen. Dit is strafbaar!
Naast de 4 productiesectoren van vorig hoofdstuk (primaire, secundaire, tertiaire en quartaire), wordt productie ook wel als volgt ingedeeld:

Slide 2 - Slide

  • Kapitaal
  • Arbeid
  • Natuur
  • Ondernemerschap
Kapitaal:
alle kapitaalgoederen waarin je geld investeert en die je langere tijd bij de productie gebruikt, zoals machines, gebouwen en voertuigen.
Arbeid:
de lichamelijke en geestelijke inspanningen die de mensen bij de productie leveren
Natuur:
Alles wat de natuur levert. Bijvoorbeeld de grond zelf, grondstoffen, aardolie en aardgas
Ondernemerschap:
de activiteiten van de ondernemer, die het productieproces organiseert en leidt.

Slide 3 - Slide

Kapitaal
Arbeid
Natuur
Ondernemerschap
VERGOEDING
  • huur, rente
  • loon
  • pacht
  • winst

Slide 4 - Slide

  • In het verleden was een kano-bedrijf arbeidsintensief
  • de productie  komt vooral door menselijke arbeid tot stand
arbeidsintensief:
bedrijven met hoge arbeidskosten, omdat de productie daar vooral tot stand komt door menselijke arbeid (vaak dienstverlenende bedrijven)

  • Tegenwoordig is een kano-bedrijf kapitaalintensief
  • er wordt naar verhouding meer gebruik gemaakt van kapitaalgoederen


kapitaalintensief:
bedrijven die in verhouding veel gebruik maken van kapitaalgoederen. Zij hebben ook hoge afschrijvingskosten
Voorbeeld: een Kano(haha!)-bedrijf

Slide 5 - Slide

De investeringen in kapitaalgoederen worden elk jaar minder waard.
Afschrijving:
De jaarlijkse waardevermindering van kapitaalgoederen
  • Afschrijving per jaar =
  • (aanschafwaarde -restwaarde)
  •         aantal gebruiksjaren  

Slide 6 - Slide

Dus: UITGAVEN betekent dus niet hetzelfde als KOSTEN!:

Stel: Je doet met je bedrijf een uitgave van €120.000 voor een machine. Als als je bij de winstberekening (omzet - inkoop -bedrijfskosten) in een bepaald jaar dus wilt weten wat de kosten voor de machine zijn, moet je een paar dingen weten:
Hoe lang gaat machine mee (stel 10 jr)? En wat is de restwaarde (wat krijg je er nog (terug) voor als je machine aan het eind weg doet? Stel €20.000
(120.000 -20.000)
              10  
Afschrijvingskosten per jaar dan= €10.000

Slide 7 - Slide

Van boom tot kano in de winkel
  • Houthandel
  • Kano-fabriek
  • Groothandel
  • Buitensportwinkel
  • Houthakkers

Slide 8 - Slide

Van boom tot kano in de winkel
  • Houthandel
  • Kano-fabriek
  • Groothandel
  • Buitensportwinkel
  • Houthakkers
Bedrijfskolom
De bedrijven die na elkaar aan het product meewerken. 

Slide 9 - Slide

  • € 180
  • € 95
  • € 63
  • € 28
Van boom tot kano in de winkel
  • Houthandel
  • Kano-fabriek
  • Groothandel
  • Buitensportwinkel
  • € 15
  • Houthakkers
Toegevoegde waarde
De extra waarde van een product die ontstaat doordat een bedrijf het product bewerkt. 1) bedrijf maakt kosten bij die bewerking. 2)bedrijf wil ook wat winst. Toegevoegde waarde bestaat dus uit kosten + winst!
  • € 13
  • € 35
  • € 32
  • € 85
  • € 15

Slide 10 - Slide





Filmpje wat kost een spijkerbroek?


Bekijk het filmpje goed/ geconcentreerd en probeer daarna de vragen de beantwoorden!

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Video

Een voorbeeld van de productiefactor natuur uit het filmpje:
A
Chemicaliën die gebruikt worden
B
Medewerker die de broek opschuurt
C
7.000 liter water per broek
D
Transport van de broeken

Slide 13 - Quiz

De medewerkers die met chemicaliën de wassing aanbrengen op de spijkerbroeken zijn een voorbeeld van de productiefactor:
A
Natuur
B
Kapitaal
C
Arbeid
D
Ondernemerschap

Slide 14 - Quiz

De productiefactor kapitaal bestaat uit machines, gebouwen en geld.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 15 - Quiz

De toegevoegde waarde door de spijkerbroek fabrikant is:
A
12 - 7 = 5 euro
B
217 - 7 = 210 euro
C
217 - 12 = 205 euro

Slide 16 - Quiz

De productie van spijkerbroeken is heel...
A
Kapitaalintensief
B
Arbeidsintensief

Slide 17 - Quiz

Hoe bereken je de afschrijving(kosten)?

Slide 18 - Open question

Welke productiefactoren heb je nodig om te produceren?

Slide 19 - Open question