Spelling Blok 1 t/m 5

Spelling Blok 1 t/m 5
Oefenen 1H1 dinsdag 18 april 2023
- Blok 1 Spelling: Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd
- Blok 2 Spelling: Persoonsvorm in de verleden tijd + voltooid deelwoord
- Blok 3 Spelling: Meervoud van zelfstandig naamwoorden + bijvoeglijk naamwoord
- Blok 4 Spelling: Tussen -n in samenstellingen + verkleinwoorden
- Blok 5 Spelling: Bezitsvorm




1 / 30
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Spelling Blok 1 t/m 5
Oefenen 1H1 dinsdag 18 april 2023
- Blok 1 Spelling: Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd
- Blok 2 Spelling: Persoonsvorm in de verleden tijd + voltooid deelwoord
- Blok 3 Spelling: Meervoud van zelfstandig naamwoorden + bijvoeglijk naamwoord
- Blok 4 Spelling: Tussen -n in samenstellingen + verkleinwoorden
- Blok 5 Spelling: Bezitsvorm




Slide 1 - Slide

Wat is een persoonsvorm?
A
Het onderwerp in de zin
B
Een vervoegde vorm van een werkwoord
C
Zegt iets over een zelfstandig naamwoord
D
De, het of een

Slide 2 - Quiz

Noem de drie kenmerken van een persoonsvorm
A
Plaats, datum en tijd
B
Getal, plaats en tijd
C
persoon, tijd en getal
D
Tijd, persoon en plaats

Slide 3 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin?
Wij gaan vanmiddag zwemmen in zee.
A
gaan
B
zwemmen
C
gaan zwemmen
D
wij

Slide 4 - Quiz

Schrijf de stam en de ik-vorm op van de werkwoorden:
geven - rijden - verven

Slide 5 - Open question

De leerlingen van 1H1 ... (maken) een lesson-up over spelling.

Slide 6 - Open question

De schilder ... (verven) de muur van het huis blauw.

Slide 7 - Open question

... (worden) je een kado gegeven op Valentijnsdag?

Slide 8 - Open question

... (vinden) je broer dit geen goed idee?

Slide 9 - Open question

Vind het antwoord met drie klankveranderende werkwoorden
A
opeten, besluiten, zwemmen
B
zwemmen, lopen, rennen
C
vinden, krijgen, maken
D
wandelen, krijgen, rennen

Slide 10 - Quiz

Gebruik de vt
Mijn laptop ...(crashen) toen ik probeerde die film te downloaden
A
crashde
B
crashete
C
crashten
D
crashte

Slide 11 - Quiz

Gebruik de vt
Na de film ... (brengen) de vader van mijn vriendin ons naar huis.
A
brengde
B
brengte
C
bracht
D
brachten

Slide 12 - Quiz

Gebruik de vt
De brandweer ... (blussen) het vuur snel.
A
bluste
B
blusde
C
blusten
D
blusste

Slide 13 - Quiz

Gebruik het voltooid deelwoord
Heb jij je vanmorgen bij de conciërge ...(melden)?
A
gemelt
B
gemeldt
C
gemeldet
D
gemeld

Slide 14 - Quiz

Gebruik het voltooid deelwoord
Na een dag in de vriezer was het brood helemaal ... (bevriezen).
A
gebevriest
B
bevroren
C
bevriest
D
gebevroren

Slide 15 - Quiz

Is het werkwoord belooft goed of fout gespeld?
Licht je antwoord toe.
De docent heeft belooft te helpen met het maken van de moeilijke opdracht.

Slide 16 - Open question

Is het werkwoord goed of fout gespeld?
Licht je antwoord toe.
Julia trakteert iedereen op wat lekkers.

Slide 17 - Open question

Is het werkwoord goed of fout gespeld?
Licht je antwoord toe.
Jullie verplichten iedereen om vorige week na te blijven.

Slide 18 - Open question

Maak een samenstelling van:
kip + soep
A
kippesoep
B
kippensoepen
C
kippensoep
D
kipsoep

Slide 19 - Quiz

Maak een samenstelling van:
maan + schijn
A
maneschijn
B
manenschijn
C
maanschijn
D
schijnmaan

Slide 20 - Quiz

Maak een samenstelling van:
knarsen + tanden
A
geknarsetand
B
tandengeknars
C
knarsentanden
D
knarsetanden

Slide 21 - Quiz

Maak een verkleinwoord van:
koning
A
koninkje
B
koningetje
C
koningkje
D
konink'je

Slide 22 - Quiz

Maak een verkleinwoord van:
tosti
A
tostitje
B
tostitetje
C
tostietje
D
tosti'tje

Slide 23 - Quiz

Maak een verkleinwoord van:
kar
A
kartje
B
karretje
C
karrentje
D
karje

Slide 24 - Quiz

Vul de goede bezitsvorm in:
... (Max) halsband
A
Maxs
B
Max's
C
Max'

Slide 25 - Quiz

Vul de goede bezitsvorm in:
... (Mikaela) schrift
A
Mikaela's
B
Mikaelas'
C
Mikaelas

Slide 26 - Quiz

Vul de goede bezitsvorm in:
... (Yasmine) rugzak
A
Yasmine's
B
Yasmines'
C
Yasmines

Slide 27 - Quiz

Vul de goede bezitsvorm in:
... (Boy) telefoon
A
Boy's
B
Boys'
C
Boys

Slide 28 - Quiz

Finale vraag:
Moad had ...(Rumaysa) etui .... (pakken) en ... (rennen) er mee door de klas.
A
Rumaysas - gepakt - rent
B
Rumaysa's - gepakd - rende
C
Rumaysas' - gepakt - rent
D
Rumaysa's - gepakt - rende

Slide 29 - Quiz

Zijn jullie er klaar voor?
😒🙁😐🙂😃

Slide 30 - Poll