Les 13 - Hoofdzinnen en bijzinnen

• NT2
• ISK

NT2 A2 voegwoorden

Opbouw van de les

• Startopdracht 
• Uitleg 
• E-mail schrijven | Verhaal schrijven 
• Doel gehaald? 

Twee hoofdzinnen

Je kan 2 zinnen aan elkaar maken, met de voegwoorden:

Ik houd van appels. Ik houd niet van peren.

en                Ik houd van appels en ik houd niet van peren.

Ik houd van appels. Ik vind ze lekker fris.

want           Ik houd van appels want ik vind ze lekker fris.

Ik houd van appels. Ik houd niet van peren.

maar                Ik houd van appels maar ik houd niet van peren.

Ik houd van appels. Ik eet ze elke dag.

dus                   Ik houd van appels dus ik eet ze elke dag.

Ik ga naar school met de bus. Ik ga met de trein.

of                      Ik ga naar school met de bus of ik ga met de trein.

Doel van de les

• Je weet het verschil tussen een hoofdzin en een bijzin. 
• Je kunt van 2 zinnen een samengestelde zin maken met behulp van voegwoorden. 

Wat is het verschil tussen een hoofdzin en een bijzin?

HOOFDZIN

Het onderwerp en de persoonsvorm staan bij elkaar vooraan in de zin.

Deze zin kan wel op zichzelf staan. 

BIJZIN

De persoonsvorm staat vaak achteraan in de zin.

Deze zin kan niet op zichzelf staan.

HOOFDZIN

Ik ga slapen.

Ik ben moe.

Ik ga slapen, want ik ben moe.

BIJZIN

Ik ga slapen.

Ik ben moe.

Ik ga slapen, omdat ik moe ben.

maar, want, dus, en, of

maar: je praat over een tegenstelling

                                                               Ik wil fietsen, maar hij is gestolen.

want: je geeft een reden

                                                           Ik wil fietsen, want het is mooi weer.

dus: je praat over iets wat logisch is na wat gebeurt

                                                     Ik wil fietsen, dus ik ga een fiets lenen.

maar, want, dus, en, of

en: je praat over 2 dingen

                                                         Ik wil fietsen en ik wil televisie kijken.

of: je kunt kiezen tussen 2 dingen

                                                           Ik ga fietsen of ik ga televisie kijken.

omdat en als

Omdat en als zijn ook voegwoorden  MAAR: ze staan tussen een hoofdzin en een bijzin. In de bijzin staat het werkwoord, achteraan en het onderwerp op de eerste plaats.

Ik kan vandaag niet werken, omdat ik ziek ben.

Hij is moe, omdat hij veel sport.

Ik ga naar buiten, als het droog is.

omdat

Omdat betekent hetzelfde als want. 

De zinsvolgorde is alleen anders.

Met omdat en want geef je een reden.

Je geeft antwoord op de vraag waarom?

Waarom ga je niet werken?

Omdat ik ziek ben. 

Als

Met als vertel je wanneer iets gebeurt.

Je geeft antwoord op de vraag wanneer?

Wanneer ga je naar buiten?

Als het droog is.

Wanneer gaan jullie naar Parijs?

Als het vakantie is.

www.nt2.nl

zichtbaarnederlands.nl

Waarom ga je met de trein?

1. Want ik ben dan sneller.
2. Dus ik ben sneller.
3. Omdat ik dan sneller ben.
4. Als het vakantie is.

Vul het goede voegwoord in.

Ik drink geen koffie, .... wel thee.

1. en
2. maar
3. want
4. of

Antwoord B: maar.

Waarom ga jij naar school?

1. Omdat ik Nederlands wil leren.
2. Want ik wil Nederlands leren.
3. Omdat ik wil leren Nederlands.
4. Want ik Nederlands wil leren.

Ik drink geen koffie, .... daar krijg ik maagpijn van.

1. en
2. maar
3. want
4. of

Antwoord C: want.

Wanneer ga jij naar school?

1. Van maandag tot en met vrijdag.
2. Als het weekend is voorbij.
3. Want ik wil Nederlands leren.
4. Als het weekend voorbij is.

Wil jij koffie ... chocolademelk?

1. en
2. maar
3. want
4. of

Antwoord D: of.

Waarom draag jij een bril?

1. Omdat ik dan kan beter zien.
2. Omdat ik dan beter kan zien.
3. Want dan kan ik beter zien.
4. Als ik beter kan zien.

Ik drink geen koffie ... ook geen chocolademelk.

1. en
2. maar
3. want
4. of

Antwoord A: en.

Vul het juiste voegwoord in.

Jean ... Peter gaan naar school.

Antwoord: en.

De school is dicht, ... het is een vrije dag.

Antwoord: want.

Wanneer bel je me?

1. Als de les is voorbij.
2. Want de les is voorbij.
3. Omdat de les voorbij is.
4. Als de les voorbij is.

Zullen we gaan zwemmen ... zullen we gaan voetballen?

Antwoord: of.

Maak van 2 zinnen 1 zin.

Jan drinkt koffie. Peter drinkt thee.

Antwoord: Jan drinkt koffie en Peter drinkt thee.

Waarom zoek jij een baan?

1. Als ik klaar ben met school.
2. Als het zomer is.
3. Omdat ik geld wil verdienen.
4. Omdat ik wil geld verdienen.

Maak van 2 zinnen 1 zin.

Wil je koffie? Wil je thee?

Antwoord: Wil je koffie of wil je thee?

Wanneer gaan we op vakantie?

1. Morgen.
2. Over 2 weken.
3. Als het niet meer regent.
4. Als de school dicht is.

Schrijfopdracht

Vrij vragen

Je werkt op twee vaste avonden in de week in een fabriek. Volgende week kun je op één avond niet komen werken. Je stuurt een e-mail aan je baas om vrij te vragen.

In je e-mail:

• vertel je waarom je mailt;
  
• vertel je om welke avond het gaat;
  
• vertel je waarom je die avond niet kan werken;
  
• geef je een oplossing voor de situatie.
  
• Denk aan aanhef en afsluiting

Doel van de les gehaald?

• Je weet het verschil tussen een hoofdzin en een bijzin. 
• Je kunt van 2 zinnen een samengestelde zin maken met behulp van voegwoorden.