Eerste Wereldoorlog quiz

Proefwerk training 
1 / 41
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Proefwerk training 

Slide 1 - Slide

De Eerste Wereldoorlog duurde van..... tot....
A
1913-1919
B
1914-1918
C
1940-1945
D
1929-1940

Slide 2 - Quiz

Er waren twee groepen.
De.... en de....
A
Centralen en de Leiders
B
Centralen en de Verenigde Landen
C
Centralen en de Geallieerden
D
de Verenigde Naties en de geallieerden

Slide 3 - Quiz

Nederland was tijdens
de Eerste Wereldoorlog..
A
onderdeel van de Geallieerden
B
onderdeel van de Centralen
C
Neutraal
D
tot 1917 neutraal, daarna bij de Centralen,

Slide 4 - Quiz

Duitsland hoorde bij de Centralen,
net als....
A
België
B
Spanje
C
Oostenrijk-Hongarije
D
Frankrijk

Slide 5 - Quiz

Welk land werd aangewezen als
'de grote verliezer en hoofdschuldige van WO1'?
A
Frankrijk
B
Rusland
C
Engeland
D
Duitsland

Slide 6 - Quiz

Welk land verklaarde als eerste de oorlog??
A
Duitsland
B
Rusland
C
Oostenrijk-Hongarije
D
Servië

Slide 7 - Quiz

Welk verdrag werd (in 1919) afgesloten nadat de oorlog voorbij was?
A
Verdrag van Rapallo
B
Verdrag van Versailles
C
Verdrag van Venetië
D
Verdrag van Wenen

Slide 8 - Quiz

Duitsland moest herstelbetalingen doen aan de winnaars. Ze moesten ook: (meerdere antwoorden)
A
Toestemming vragen aan de geallieerden om fabrieken te mogen bouwen
B
Grondgebied en kolonies afstaan
C
Ontwapend worden en het leger kleiner maken
D
Verplicht handelen met de geallieerden.

Slide 9 - Quiz

Waarom vochten er tijdens de WOI mensen uit Azië en Afrika mee?
A
omdat de bondgenootschappen met Frankrijk hadden
B
omdat Europese landen kolonies hadden
C
omdat Afrika en Azië in Europa kolonies hadden
D
omdat ze heel trots waren op hun land

Slide 10 - Quiz

Tijdens de WOI werd in West-Europa een loopgravenoorlog uitgevochten
A
waar
B
niet waar

Slide 11 - Quiz

Met een front wordt bedoeld:
A
De plaats waar gevochten wordt.
B
De wapenfabrieken
C
een loopgraaf
D
de voorste rij in een leger

Slide 12 - Quiz

Een loopgravenoorlog kan nooit een tweefronten-oorlog zijn
A
waar
B
niet waar

Slide 13 - Quiz

Wapenwedloop betekent:
A
Strijden / laten zien wie de beste wapens had.
B
Mosterdgas, traangas,
C
alle wapens moeten worden ingenomen
D
schietwedstrijd, onderdeel van de Olympische Spelen

Slide 14 - Quiz

Welk woord heeft niets te maken met nationalisme?
A
vlag
B
volk
C
land
D
gifgas

Slide 15 - Quiz

Welk woord heeft niets te maken met militarisme?
A
vlag
B
leger
C
volkslied
D
uniform

Slide 16 - Quiz

Van welk land was het Von Schlieffen-plan het aanvalsplan?

Slide 17 - Open question

Hieronder staan enkele oorzaken van
de WOI. Welke is niet goed?
A
bondgenootschappen
B
financiële crisis
C
wapenwedloop
D
militarisme

Slide 18 - Quiz

Welke moord was de aanleiding voor de WOI?
A
De moord op de Duitse keizer, Wilhelm II.
B
De moord op de Russische tsaar, Nicolaas II.
C
De moord op keizer Franz Jozef van Oostenrijk-Hongarije.
D
De moord op de kroonprins Franz Ferdinand van Oostenrijk-Hongarije.

Slide 19 - Quiz

Welk woord wordt bedoeld:
vrienden-helpen-landen-oorlog

Slide 20 - Open question

Het bondgenootschap waar Duitsland bij hoorde, heette:

Slide 21 - Open question

Welk land hoort niet bij de Centralen?
A
Oostenrijk-Hongarije
B
Bulgarije
C
België
D
Duitsland

Slide 22 - Quiz

Bij welk bondgenootschap hoort Frankrijk in 1914?
A
de Centralen
B
de As-mogendheden
C
de Navo
D
de Geallieerden

Slide 23 - Quiz

Bij welk bondgenootschap hoort Rusland in 1914?
A
de Centralen
B
de As-mogendheden
C
de Navo
D
de Geallieerden

Slide 24 - Quiz

Welk land hoort niet bij de Geallieerden?
A
Oostenrijk-Hongarije
B
Engeland
C
VS
D
Frankrijk

Slide 25 - Quiz

Een totale oorlog is een oorlog
A
Waarbij veel landen zijn betrokken.
B
waar veel soldaten sneuvelen
C
waar op land en op zee gevochten wordt
D
waarbij het hele volk betrokken is

Slide 26 - Quiz

4 begrippen worden uitgelegd: welk uitleg klopt niet
A
Een totale oorlog is een oorlog waarbij niet alleen het leger, maar de hele samenleving betrokken is.
B
Modern imperialisme is het veroveren van gebieden in andere werelddelen om militaire redenen, en omdat het aanzien en macht oplevert.
C
Nationalisme is trots zijn op je eigen leger.
D
Een wapenwedloop is een 'wedstrijd' tussen landen wie het eerst zijn wapens aan het front kan hebben.

Slide 27 - Quiz

Een loopgravenoorlog is een oorlog die wordt uitgevochten vanuit lange uitgegraven gangen
A
waar
B
niet waar

Slide 28 - Quiz

In een loopgravenoorlog ligt het front lange tijd op een plek
A
waar
B
niet waar

Slide 29 - Quiz

Dat mensen uit de kolonies meevechten, is voornamelijk een gevolg van ...
A
modern imperialisme
B
nationalisme
C
militarisme
D
bondgenootschappen

Slide 30 - Quiz

De tank werd tijdens de Eerste Wereldoorlog voor het eerst als wapen ingezet. Voor welke wapens geldt hetzelfde?
A
de autobom en de duikboot
B
het vliegtuig en de autobom en de duikboot
C
het gifgas, het vliegtuig, de duikboot
D
de atoombom, het gifgas, de duikboot

Slide 31 - Quiz

In 1929 was er een.....
A
Beurskrach (economie stortte in)
B
Hitler kwam aan de macht
C
Hitler viel Polen binnen

Slide 32 - Quiz

Hoe kwamen de Centralen aan hun naam?
A
Deze landen lagen centraal in Europa, in het midden van Europa. Duitsland, Oostenrijk-Hongarije etc.
B
Deze landen zijn het centrum van de oorlog.
C
Deze landen zijn heel erg machtig en hebben veel invloeden. Daarom worden ze centralen genoemd.
D
Deze landen hebben een machtig centrum.

Slide 33 - Quiz

Hoe heette Duitsland na de WO1?
A
Republiek van Weimar
B
Het Pruisische Rijk
C
De Duits-Arische Republiek
D
Duitsland

Slide 34 - Quiz

Welke landen ontstaan na WO1?
A
Sovjet-Unie, Polen, Hongarije Tsjecho-Slowakije, Oostenrijk
B
Russische Rijk, Polen, Oostenrijk-Hongarije, Tsjecho-Slowakije
C
Sovjet-Unie, Tsjecho-Slowakije, Oostenrijk-Hongarije
D
Russische Rijk, Oostenrijk, Tsjecho-Slowakije, Hongarije

Slide 35 - Quiz

Hoe heet het Amerikaanse plan dat financiële hulp gaf?
A
Het Giro 555 Hulp aan Duitsland plan.
B
Het Pruisische-economieplan
C
Dawes-Plan
D
Het begrotingsplan

Slide 36 - Quiz

Hitler had een hekel aan het communisme, wat is de juiste omschrijving van het communisme?
A
Communisme is dat iedereen vrij mag handelen en geld kan verdienen.
B
Communisme is dat er meerdere sterke leiders moeten zijn die het land leiden.
C
Communisme is dat mensen evenveel geld verdienen en dat bedrijven bij de staat horen.
D
Communisme is dat er maar 1 sterke leider moet zijn die het land doet leiden.

Slide 37 - Quiz

In welk jaar greep Hitler de macht in Duitsland?
A
1955
B
1922
C
1935
D
1933

Slide 38 - Quiz

Bij welke partij sloot Hitler zich aan?
A
NSB
B
NSDAP
C
MSP
D
FVD

Slide 39 - Quiz

Hitler had een hekel aan joden, wat is een ander woord voor Jodenhaat?
A
Antisymmetrisch
B
Antisemitisme
C
Racisme
D
Er is geen ander woord daarvoor.

Slide 40 - Quiz

Opdrachten: 
ELO: Hoe kreeg Hitler zijn volk achter zich? 
ELO: Duitsland's buitenlandse politiek jaren 30 
ELO: Het privé leven Hitler


Slide 41 - Slide