Noteer het voltooid of onvoltooid deelwoord
1. De grizzlybeer kwam … (dreigen) op de toeristen af.
2. Bij een val op het ijs heeft Jason zijn enkel … (verbrijzelen).
3. Na de match zijn de supporters … (juichen) het veld op … (rennen).
4. Je beweringen zijn helaas … (baseren) op onjuiste aannames.
5. Hoe wordt de taalvaardigheid van pabostudenten … (toetsen)?
6. Zorgvuldig … (mikken) op zijn doel heeft Reshwen de pijl … (afvuren).
7. Toen mijn vrachtwagen was … (lossen), heb ik een pintje … (pakken).
8. De uit de klas gestuurde leerling liep … (tergen) langzaam naar de deur.