H2a mardi 13 avril

L'adjectif (bijvoeglijk naamw)
1 / 17
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

L'adjectif (bijvoeglijk naamw)

Slide 1 - Slide

Al geleerd over het bijv nw:
Zegt iets over een zelfstandig naamwoord (persoon/ding)
bijv: un joli petit chat noir

Moet in het Frans aangepast worden aan het zelfstandig naamwoord in geslacht (mnl/vrl) en in getal (ev/mv):
- un petit garçon - une petite fille
- des petits garçons - des petites filles

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Let op:
- als een bijv nw in het mannelijk enkelvoud al op een -e eindigt, krijgt deze geen extra -e: rouge --> une robe rouge
- als een bijv nw in het mannelijk enkelvoud al op een -s eindigt, krijgt deze geen extra -s: français --> des garçons français
- als een bijv nw in het mannelijk meervoud op een -x eindigt, krijgt deze geen extra -s: vieux --> des vieux bâtiments

Slide 4 - Slide

het grote huis
A
la grand maison
B
la grande maison
C
la grands maison
D
la grandes maison

Slide 5 - Quiz

de mooie meisjes
A
les joli filles
B
les jolis filles
C
les jolie filles
D
les jolies filles

Slide 6 - Quiz

de kleine jongens

Slide 7 - Open question

Plaats bijvoeglijk naamwoord
Het bijv.nw. staat in het Frans meestal achter  het zelfst. naamw:
la leçon intéressante
la maison blanche
le garçon anglais
les femmes riches

Maar...

Slide 8 - Slide

Plaats bijvoeglijk naamwoord
...de volgende bijv.nw. komen VOOR het zelfst.nw
(vul aan in boek!!)
beau-bon-joli
grand-long-petit
jeune-vieux-nouveau
gros-mauvais-haut
premier-dernier-autre

Slide 9 - Slide

de Franse man
A
le français homme
B
l'homme français
C
le française homme
D
l'homme française

Slide 10 - Quiz

de slechte cijfers
A
les notes mauvais
B
les notes mauvaises
C
les mauvais notes
D
les mauvaises notes

Slide 11 - Quiz

de grote ogen

Slide 12 - Open question

een nieuwe blauwe trui (=le pull)

Slide 13 - Open question

EXERCICE:
LET OP PLAATS ÉN VORM VAN HET BIJV NW!
1. J’ai deux … frères … (sportif)
2. Nous avons une … voiture … (bleu) 
3. Ma sœur a une … chambre … (joli)  
4. Murielle porte un … pull … (nouveau)  
5. Mes tantes sont des … dames … (grand)
6. Aujourd’hui, elle porte … (een leuke jurk) avec des … (gele sokken).              
7. Je vais acheter … (de zwarte laarzen)    
8. 12 + 26 = 37 ? Mais non, c’est … (het verkeerde/slechte antwoord)  !


           

Slide 14 - Slide

CORRIGÉ
1. J’ai deux frères sportifs
2. Nous avons une voiture bleue
3. Ma sœur a une jolie chambre 
4. Murielle porte un nouveau pull
5. Mes tantes sont des grandes dames.
6. Aujourd’hui, elle porte une jolie robe avec des chaussettes jaunes.              
7. Je vais acheter les bottes noires
8. 12 + 26 = 37 ? Mais non, c’est la mauvaise réponse !


           

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Link

Au travail
in Teams opdracht over het bijvoeglijk naamwoord (3)

Slide 17 - Slide