3.1 Leenheren, leenmannen en horigen

Tijd van monniken en ridders
(500- 1000)
1 / 19
next
Slide 1: Mind map
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 19 slides, with interactive quiz, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Tijd van monniken en ridders
(500- 1000)

Slide 1 - Mind map

Lesdoelen
  • Je kunt beschrijven hoe West- Europa zich na de val van het Romeinse Rijk bestuurlijk ontwikkelde.
  • Je weet wat feodale verhoudingen zijn en hoe ze ontstonden.
  • Je kunt de oorzaken beschrijven van de verbrokkeling van de macht in de late 9e en 10e eeuw.
  • Je kunt beschrijven door welke oorzaken West- Europa in de vroege Middeleeuwen weer een landbouwsamenleving werd.
  • Je kunt het ontstaan van horigheid verkaren.
  • Je kunt uitleggen dat domeinen via het hofstelsel zelfvoorzienend waren.

Slide 2 - Slide

Het vroegmiddeleeuws koningschap
  • Germaanse stammen werden aangevoerd door een krijgsheer.
  • Wannneer werd je krijgsheer? Dapper of gul met oorlogsbuit.
  • Romeinen gaven de krijgsheer de titel koning. Dit was een erfelijke titel, het koninkrijk werd verdeeld onder de zonen.
  • Germaanse koningen probeerden het Romeinse bestuur voort te zetten. Mislukte vaak, ook vanwege gebrek aan kennis.

Slide 3 - Slide

Karel de Grote
  • Karel de Grote werd in 800 gekroond tot keizer.
  • Karel de Grote nam maatregelen om het bestuur te verbeteren. Bv zendgraven en beter opgeleide dienaren.
  • Mislukte omdat er te weinig opgeleide (rondreizende) dienaren waren (opgeleid is kunenn lezen en schrijven).

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

Feodale verhoudingen
  • Germaanse koningen omringden zich met vazallen (krijgsheren).
  • Vazallen stonden de koning bij met raar en daad.
  • Vazallen werden beloond met oorlogsbuit en slaven.
  • Karel Martel beloonde zijn vazallen daarnaast ook met grond.
  • De vazal kreeg de grond slechts in leen. De grond bleef in handen van de koning.
  • Vazallen bleven trouw aan de koning als deze hen maar voldoende bleef belonen.

Slide 7 - Slide

Feodale verhoudingen
  • De kleinzoon van Karel Martel, Karel de Grote, beloonde soms ook bestuurders met lenen.
  • Zo ontstond er een feodaal bestuur.
  • Dit feodalisme zorgde op langere termijn voor een verbrokkeling van de macht.
  • Veel leenmannen zegden de trouw op aan hun leenheer, als ze vonden dat ze onrechtvaardig werden behandeld.

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

De deling van het rijk
  • Na de dood van Karel de Grote viel het Frankische Rijk uit elkaar in 3 stukken.
  • Zo versplinterde de macht, dit proces werd versneld doordat leenmannen het gebied als hun eigendom gingen beschouwen. 
  • Deze gebieden (lenen) werden weer verdeeld onder hun zoons, zonder toestemming van de leenheer.

Slide 10 - Slide

De deling van het rijk
  • Dit werd mede mogelijk gemaakt door de plundertochten van Noormannen, piraten en Hongaren.
  • De opvolgers van Karel de Grote waren onmachtig om iets te doen tegen de invallen.
  • In de 10e eeuw waren er veel wisselingen van koningen, koningen werden niet gezien als "baas" maar eerder als gelijken.
  • Rond 1000 bestond er geen rijk meer, maar waren lagere heren de baas over hun gebied, en hoefden geen verantwoording af te leggen.

Slide 11 - Slide

Landbouwsamenleving
  • Ten tijde van het Romeinse Rijk was er sprake van een landbouw-stedelijke samenleving. 
  • Na de val van het Romeinse Rijk (476) werd het onveiliger en werden wegen en bruggen niet meer onderhouden.
  • Hierdoor nam de handel af, maar ook de nijverheid af.
  • Door oorlogen en epidemieën nam de bevolking af, steden verdwenen. Mensen gingen wonen op het platteland  en werden weer boer. Hierdoor werd West- Europa weer een landbouwsamenleving.

Slide 12 - Slide

Boeren gebonden aan grond
  • De meeste boeren hoorden bij de grond waarop ze werkten.
  • Ze mochten niet zonder toestemming van hun heer verhuizen.
  • Het voordeel van een pachtboer boven een slaaf is dat een pachtboer nog huur (pacht) moet betalen voor de grond. 
  • Boeren zochten ook bescherming bij de heer/ klooster, de boer stond dan zijn vrijheid en grond af in ruil voor bescherming. De pacht was vaak een gedeelte van de oogst.
  • Daarnaast had de horige boer herendiensten te verrichten voor zijn beschermer.

Slide 13 - Slide

Het domein
  • Het landgoed waarop horige boeren werkten heet een domein.
  • Het land werd bewerkt volgens het hofstelsel. Het landgoed was verdeeld in twee delen. 
  • Het vroonland bevatte de burcht/ klooster en de akkers van de heer.
  • Het andere deel bevatte de grond van de horige boeren en de paar overgebleven vrije boeren.

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Het domein
  • Lage landbouwopbrengsten, dus ook weinig handel.
  • Domeinen waren zelfvoorzienend (autarkisch). Naast voedsel moesten ook andere producten door de het domein worden geleverd.
  • Er zijn wel luxe goederen gevonden tijdens archeologische opgravingen, maar die zijn vooral te linken aan de Noormannen (die op plundertochten waren) en aan de bezitters van de domeinen.

Slide 16 - Slide

Lesdoelen
  • Je kunt beschrijven hoe West- Europa zich na de val van het Romeinse Rijk bestuurlijk ontwikkelde.
  • Je weet wat feodale verhoudingen zijn en hoe ze ontstonden.
  • Je kunt de oorzaken beschrijven van de verbrokkeling van de macht in de late 9e en 10e eeuw.
  • Je kunt beschrijven door welke oorzaken West- Europa in de vroege Middeleeuwen weer een landbouwsamenleving werd.
  • Je kunt het ontstaan van horigheid verkaren.
  • Je kunt uitleggen dat domeinen via het hofstelsel zelfvoorzienend waren.

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Video

0

Slide 19 - Video