Quality 16 december

Wat gaan we vandaag doen?
- de woorden van hoofdstuk 8 oefenen
- gesprekken met de dokter oefenen
- werkwoorden vervoegen in de tegenwoordige tijd (herhaling)
- starten met hoofdstuk 9
1 / 46
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvwoLeerjaar 6

This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Wat gaan we vandaag doen?
- de woorden van hoofdstuk 8 oefenen
- gesprekken met de dokter oefenen
- werkwoorden vervoegen in de tegenwoordige tijd (herhaling)
- starten met hoofdstuk 9

Slide 1 - Slide



De woorden van hoofdstuk 8

Slide 2 - Slide

de huisarts
de apotheek

Slide 3 - Slide

De hoofdpijn

Slide 4 - Slide

de medicijnen
de tabletten=
de pillen

Slide 5 - Slide

de druppels
oordruppels/neusdruppels
de hoestdrank

Slide 6 - Slide

De leidinggevende

Slide 7 - Slide

de pijnstillers
hoesten

Slide 8 - Slide

De ziektekostenverzekering

Slide 9 - Slide

het kind heeft koorts

Tekst

Slide 10 - Slide

De thermometer
de    ther- mo- me- ter 

de stethoscoop
de     ste- thos- coop

Slide 11 - Slide

de pleister
de wond
het bloed

Slide 12 - Slide

de dokter
de verpleegster
de verpleger

Slide 13 - Slide



Wat is het verschil tussen de huisarts en de bedrijfsarts?

Slide 14 - Slide


A
de pillen
B
het medicijn
C
de hoestdrank
D
de cola

Slide 15 - Quiz

?
A
Leraar
B
Huisarts
C
Architect
D
Verpleegster

Slide 16 - Quiz


A
het gips
B
de gisp
C
het verband
D
de pleister

Slide 17 - Quiz


Wat is dit?
A
de pleister
B
de zieke
C
de thermometer
D
de pijnstiller

Slide 18 - Quiz


A
de pillen
B
het drankje
C
het recept
D
de tabletten

Slide 19 - Quiz


A
het drankje
B
de tabletten
C
de pillen
D
de druppels

Slide 20 - Quiz

Je moet je ziek melden bij je .........................
A
brief
B
ziektekostenverzekering
C
leidinggevende
D
aanwezig

Slide 21 - Quiz

Ben je ziek? Ik wens jou veel ....................
A
klemtoon
B
misschien
C
sterkte
D
beterschap

Slide 22 - Quiz

Ik voel met niet goed! Ik .............................................
A
ziekmeld
B
meld me ziek
C
melden ziek
D
mijn ziek

Slide 23 - Quiz

Als je niet naar de les komt moet je dat ........................ melden.
A
aanwezig
B
nooit
C
ernstig
D
van tevoren

Slide 24 - Quiz

Een spreekoefening

Slide 25 - Slide

Bij de dokter
Kan ik u helpen?
Wat is er aan de hand?
Heeft u koorts?
Heeft u pijn?
Waar heeft u pijn?
Ik schrijf een recept


Ik heb 40 graden koorts
Ik heb pijn in mijn rug
Mijn arm doet zeer.
Ik moet erg hoesten
Ik ben verkouden
Ik ben erg moe
Mijn oor doet pijn
Ik kan niet slapen
Ik heb het warm en dan weer koud


Slide 26 - Slide

Ik versta u niet
Ik slik een pil
Ik neem drie keer daags een drankje
Mijn arm is gebroken, ik krijg gips.
Ik versta u niet
Zucht maar!
Ik duw de rolstoel

Slide 27 - Slide

routines               disk
Ik kan niet komen vandaag, want ik ben ziek.
 Ik kom een beetje later, want ik heb eerst een afspraak.
 Ik heb een afspraak morgen, maar dan kan ik niet.
 Kan ik een nieuwe afspraak maken?
 Sorry, dan kan ik niet.

Slide 28 - Slide

werkwoorden

Slide 29 - Slide

Wat gaan we leren?
Wat is een werkwoord?
Hoe vind je de ik-vorm van een werkwoord?
Werkwoorden vervoegen in de tegenwoordige tijd.

Slide 30 - Slide

Sleep alle werkwoorden naar 'werkwoorden' alles wat geen werkwoord is sleep je naar 'geen werkwoord'.
Werkwoord
Geen werkwoord
huis
goede
verhuizen
heb
zijn
hond
tafel
bloempje
Kopje
rood
tent
bijzonder
denken
lopen
huilen
moeten
wil
geeft

Slide 31 - Drag question

Slide 32 - Video

krijgen
Ik krijg een fiets  -->      krijgen
Mijn zus (zij) krijgt een fiets.  -->  krijg +t
Wij krijgen een fiets.

Slide 33 - Slide

kopen
Ik koop een ijsje.  --> kopen  -->  koop
Mijn broer (hij) koopt een ijsje.
Wij kopen allebei een ijsje.

Let op!
als je het werkwoord kopen korter maakt, komt er een o bij: koop

Slide 34 - Slide

Ik ......................... melk. (drinken)
A
drink
B
drinken
C
drinkt

Slide 35 - Quiz

Hij .............naar school. (lopen)
A
loop
B
lopen
C
loopt

Slide 36 - Quiz

Jullie..........brood met kaas. (eten)
A
eet
B
eten
C
eeten

Slide 37 - Quiz

Wat ............... je? (doen)
A
doe
B
doet
C
doen

Slide 38 - Quiz

schrijven  
Ik schrijf een briefje.
Sofie (zij) schrijft een briefje.
Jullie schrijven een briefje.

Let op!
Werkwoorden met een v in het midden -->ik/jij/hij/zij-vorm met een f.

Slide 39 - Slide

lezen
Ik lees een boek.
Liam (hij) leest een boek.
Matteo en Brandon (zij) lezen een boek.

Let op!
Werkwoorden met een z in het midden -->ik/jij/hij/zij-vorm met een s.

Slide 40 - Slide

Gabin.........een boek. (lezen)
A
leezt
B
leest
C
lees
D
lezen

Slide 41 - Quiz

Omkar .........naar Nederland. (verhuizen)
A
verhuizt
B
verhuis
C
verhuizen
D
verhuist

Slide 42 - Quiz

De docent ..........een cijfer. (geven)
A
geevt
B
geeft
C
geef
D
geven

Slide 43 - Quiz

De man ........op straat. (lopen)

Slide 44 - Open question

Ik.......... naar de overkant. (rennen)

Slide 45 - Open question

De leerlingen.........in het lokaal. (zitten)

Slide 46 - Open question