Werkwoord vervoegen t.t.

werkwoorden
tegenwoordige tijd (nu=nu)

1 / 15
next
Slide 1: Slide
NT2MBOStudiejaar 1

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

werkwoorden
tegenwoordige tijd (nu=nu)

Slide 1 - Slide

Werkwoord vervoegen t.t.

Slide 2 - Slide

Kees ..... naar de markt (lopen).
A
lopt
B
lopen
C
loop
D
loopt

Slide 3 - Quiz

Jip ..... met hem mee (gaan).
A
ga
B
gaat
C
gaan
D
gat

Slide 4 - Quiz

Samen ..... ze een watermeloen (kopen).
A
kopen
B
koop
C
koopt
D
kop

Slide 5 - Quiz

Maar Kees ..... ook nog vis (willen).
A
wilt
B
willen
C
wil

Slide 6 - Quiz

Dus hij ...... nog even verder (wandelen).
A
wandel
B
wandelt
C
wandelen

Slide 7 - Quiz

Vis ..... (stinken), roept Jip. Zij gaat niet mee.
A
stinkt
B
stink
C
stinken

Slide 8 - Quiz

Kees ..... (openen).

Slide 9 - Open question

De hond ..... (rennen).

Slide 10 - Open question

Hij ..... (bidden).

Slide 11 - Open question

De kat ..... (leven).

Slide 12 - Open question

Rosa ..... (durven).

Slide 13 - Open question

Het vliegtuig ...... (landen).

Slide 14 - Open question

Ik kan werkwoorden goed schrijven in de tegenwoordige tijd.
😒🙁😐🙂😃

Slide 15 - Poll