This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
12.1: Eigenschappen doorgeven (deel 2)
Slide 1 - Slide
Programma
Bespreken opdracht 9
Leerdoelen
Bibliotheek-tijd
Instructie met vragen
Verwerking
Slide 2 - Slide
Leerdoelen
- Je kunt omschrijven wat een intermediair fenotype is.
- Je kunt een kruisingsschema opstellen en daaruit de kans op een bepaald genotype bij de
nakomelingen van een kruising afleiden.
- Je kunt omschrijven wat co-dominant betekend.
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Video
Waarvoor gebruik je een kruisingsschema?
A
Om uit te zoeken hoe de nakomelingen van twee ouders eruit zien.
B
Om uit te zoeken welke eigenschappen er in geslachtscellen zitten.
C
Om uit de genotypen van de ouders de genotypen van de kinderen te bepalen.
D
Om uit te zoeken welke eigenschap dominant en welke eigenschap recessief is.
Slide 5 - Quiz
Een ouderpaar (P-generatie) verwacht een kind (F1-generatie). Beide ouders kunnen tongrollen. Beide zijn voor die eigenschap heterozygoot. Hoe groot is de kans dat het kind genotype Aa=heterozygoot heeft?
A
75%
B
50%
C
25%
D
0%
Slide 6 - Quiz
Een ouderpaar (P-generatie) verwacht een kind (F1-generatie). Beide ouders kunnen tongrollen. Beide zijn voor die eigenschap heterozygoot. Hoe groot is de kans dat het kind kan tongrollen?
A
75%
B
50%
C
25%
D
0%
Slide 7 - Quiz
Bij cavia's komen genen voor die we aanduiden met R en r. De aanwezigheid van het gen R geeft vlekken op de vacht. Twee cavia's, Snuf en Snuitje, krijgen jongen. Deze jongen hebben de genotypen RR, Rr en rr. Wat zijn de genotypen van Snuf en Snuitje?
A
RR en Rr
B
RR en rr
C
Rr en Rr
D
Rr en rr
Slide 8 - Quiz
PKU is een erfelijke stofwisselingsziekte. Dit wordt onderzocht met bloed uit een hielprik bij pasgeboren baby's. Wanneer het kind PKU heeft zal het kind een speciaal dieet moeten volgen. Twee ouders die beide gezond zijn hebben al een kindje met PKU. Hoe groot is de kans dat hun tweede kind ook PKU heeft?
A
0%
B
25%
C
50%
D
100%
Slide 9 - Quiz
Sommige planten zijn niet in staat bladgroen te vormen. Dit zogenaamde albinisme berust op de aanwezigheid van een recessief allel. Bij een tabaksplant die heterozygoot is voor deze eigenschap treedt zelfbestuiving op. Er ontstaan 600 zaden. Na kieming ontstaan hieruit kiemplanten.
Hoeveel van deze kiemplanten zullen naar verwachting albino zijn?
A
0
B
150
C
300
D
600
Slide 10 - Quiz
Bibliotheek-tijd
Lezen blz. 89-90
Bestudeer bron 7 en 8
timer
7:00
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Video
Welke van de afgebeelde genen zijn intermediair?
A
Veerkleur kip en beharing bladeren
B
Beharing bladeren en tongrollen
C
Tongrollen en bloemkleur
D
Bloemkleur
Slide 13 - Quiz
Slide 14 - Video
Verwerken
Maak de opdrachten 12-19 van 12.1 uit je werkboek.
Klaar: kijk de vragen na (de antwoorden staan op It's Learning; zie content)
Slide 15 - Slide
Leerdoelen
- Je kunt omschrijven wat een intermediair fenotype is.
- Je kunt een kruisingsschema opstellen en daaruit de kans op een bepaald genotype bij de