grammatica 1-5: KWW in NWG & zinnen in zinsdelen verdelen.



            Nederlands
          Grammatica 2

TOETS 
verplaatst naar maandag 19 mei
                 
               
            
1 / 50
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 50 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson



            Nederlands
          Grammatica 2

TOETS 
verplaatst naar maandag 19 mei
                 
               
            

Slide 1 - Slide

Aan het einde van de les...
Weet je weer wat een WWG en NWG is
Weet je weer wat een ZWW, HWW en KWW is
Weet je weer hoe je een zin in zinsdelen kan verdelen



Zij blijken al jaren getrouwd te zijn.
Zij zijn gisteren getrouwd.



Slide 2 - Slide

Herhaling:
In eerdere lessen heb geleerd
  • ... wat de persoonsvorm is. 
  • ... wat het werkwoordelijk gezegde is.
  • ... wat een naamwoordelijk gezegde is.
  • ... wat koppelwerkwoorden zijn.

Slide 3 - Slide

Zijn-betekenis & Doen-betekenis
1. Zinnen met de betekenis ZIJN (het onderwerp is iets; een kenmerk of eigenschap) 
papa lief - papa is lief                      
auto snel - auto is snel

2. Zinnen met de betekenis: DOEN (het onderwerp doet iets)
papa slapen - papa 'doet' slapen    
opa fietsen - opa 'doet' fietsen

Slide 4 - Slide

Werkwoordelijk gezegde WWG

In zinnen met een DOEN-betekenis zit een WERKWOORDELIJK GEZEGDE.

WWG = alle werkwoorden + aan het / te 

Hij wacht op de bus.                     
Hij was aan het treuzelen.         
Hij zat te staren.                             

Slide 5 - Slide

Naamwoordelijk gezegde 

In zinnen met een ZIJN-betekenis zit een NAAMWOORDELIJK GEZEGDE.

NWG = alle werkwoorden + zelfstandig naamwoord en/of bijvoeglijk naamwoord

Deze bloem is oranje.                                           oranje (= bvnw) 
Mijn vader wordt kok.                                            kok (= znw) 
De kat blijkt een gezellig huisdier te zijn    een gezellig huisdier (= bvnw+znw)

Slide 6 - Slide

werkwoorden
Zelfstandig werkwoord ZWW: kan in z'n eentje in de zin staan
  • de koe springt
  • de hond eet

Hulpwerkwoord HWW: kan het ZWW  'helpen' /  vertelt iets extra
  • de koe wil springen (het HWW vertelt iets extra's)
  • de hond heeft gegeten (het HWW vertelt dat de hond klaar is)

Slide 7 - Slide

Koppelwerkwoord
Koppelwerkwoord KWW: koppelt een eigenschap/ kenmerk aan een persoon, dier, plant of ding.

  • De aardbeien op de taart zijn lekker.
  • De bakker wordt steeds beter...
  • en ze blijft zo vrolijk.
  • Ze lijkt me heel aardig.
  • Met zo'n taart wordt het zeker een mooie verjaardagdag.




Slide 8 - Slide

Koppelwerkwoord
Bij een NWG staat altijd een KOPPELWERKWOORD
(bij een NWG staat nooit een lijdend voorwerp)

NWG = alle werkwoorden* +  znw  en/of bvnw
* het belangrijkste werkwoord is een koppelwerkwoord

Koppelwerkwoorden 
Zijn, Worden, Blijven, Blijken, Lijken, Schijnen, Heten, Dunken & Voorkomen

Slide 9 - Slide

Zinnen in zinsdelen verdelen
Je verdeelt een zin in zinsdelen door verticale streepjes te plaatsen. 
Stap 1: Plaats eerst de PV  tussen verticale strepen, daarna de andere WW

De leerlingen / leren / grammatica tijdens de Nederlandse les op het ATC.

De jury / heeft / voor de beste speler een aparte onderscheiding / gekocht./

De instructeur die was verhuisd / overhandigt / het zwemdiploma aan Mees
             

Slide 10 - Slide

Zinnen in zinsdelen verdelen
Stap 2: Plaats nu de andere zinsdelen tussen verticale strepen. 
VRAAG: Wat kan je vóór de PV plaatsen?

Ieder zinsdeel geeft antwoord op een vraagwoord
Hetzelfde vraagwoord kan meerdere keren voorkomen in een zin. 

/ De leerlingen/ leren/ grammatica/ tijdens de Nederlandse les /op het ATC.
             wie                                     wat                              wanneer                            waar 

Slide 11 - Slide

Zinnen in zinsdelen verdelen
De jury / heeft / voor de beste speler / een aparte onderscheiding / gekocht.
    wie                                   voor wie                                        wat

Victoria / stond / tijdens haar spreekbeurt / voor het beeldscherm.
     wie                                       wanneer                                      waar

De instructeur die was verhuisd / overhandigt / het zwemdiploma / aan Mees
                                  wie                                                                            wat                 aan wie

Slide 12 - Slide

Aan de slag
Log in bij lessonup: grammatica 1-5: zinnen in zinsdelen verdelen.
Maak de vragen op volgende slides

Opdracht: 
Kies steeds het vraagwoord dat bij het gegeven zinsdeel past.

Ben je klaar? Lees dan de volgende opdracht en maak de les af. 

Slide 13 - Slide

Welk vraagwoord past bij het zinsdeel: "Een internationaal team van wetenschappers"

1. Een internationaal team van wetenschappers fotografeerde met hittegevoelige camera’s de kolossale tombes.
A
wie
B
wat
C
waarmee
D
hoe

Slide 14 - Quiz

Welk vraagwoord past bij het zinsdeel: "met hittegevoelige camera’s"

2. Een internationaal team van wetenschappers fotografeerde met hittegevoelige camera’s de kolossale tombes.
A
wie
B
wat
C
waarmee
D
hoe

Slide 15 - Quiz

Welk vraagwoord past bij het zinsdeel: "In de prehistorie"

3. In de prehistorie bonden mensen al botten van dieren onder de voet om sneller over het bevroren water te gaan.
A
wie
B
wat
C
waarom
D
wanneer

Slide 16 - Quiz

Welk vraagwoord past bij het zinsdeel: "onder de voet"

4. In de prehistorie bonden mensen al botten van dieren onder de voet om sneller over het bevroren water te gaan.
A
wie
B
waaronder
C
waarom
D
wanneer

Slide 17 - Quiz

Welk vraagwoord past bij het zinsdeel: "om sneller ... te gaan"

5. In de prehistorie bonden mensen al botten van dieren onder de voet om sneller over het bevroren water te gaan.
A
wie
B
waaronder
C
waarom
D
wanneer

Slide 18 - Quiz

Welk vraagwoord past bij het zinsdeel: "haar leerlingen"

6. De lerares Frans stuurde haar leerlingen via de elektronische leeromgeving een bericht over de repetitie.
A
wie
B
hoe
C
aan wie
D
wat

Slide 19 - Quiz

Welk vraagwoord past bij het zinsdeel: "via de elektronische leeromgeving"

7. De lerares Frans stuurde haar leerlingen via de elektronische leeromgeving een bericht over de repetitie.
A
wie
B
hoe
C
waarom
D
wanneer

Slide 20 - Quiz

Welk vraagwoord past bij het zinsdeel: "meer bijzondere geheimen"

8. De beroemde piramides in Egypte herbergen meer bijzondere geheimen dan wij dachten.
A
wie
B
wat
C
waarom
D
waar

Slide 21 - Quiz

Welk vraagwoord past bij het zinsdeel: "in Egypte"

9. De beroemde piramides in Egypte herbergen meer bijzondere geheimen dan wij dachten.
A
wie
B
wat
C
waarom
D
waar

Slide 22 - Quiz

Welk vraagwoord past bij het zinsdeel: "rijpe kazen"

10. De knappe koppen bestudeerden rijpe kazen met een oude CT-scanner uit een ziekenhuis.
A
wie
B
wat
C
waarmee
D
waar

Slide 23 - Quiz

Welk vraagwoord past bij het zinsdeel: "met een ... een ziekenhuis"

11. De knappe koppen bestudeerden rijpe kazen met een oude CT-scanner uit een ziekenhuis.
A
wie
B
wat
C
waarmee
D
waar

Slide 24 - Quiz

Welk vraagwoord past bij het zinsdeel: volgende week

12. De leerplichtambtenaar zal volgende week de spijbelaars spreken.
A
wie
B
wat
C
wanneer
D
waar

Slide 25 - Quiz

Welk vraagwoord past bij het zinsdeel: zijn medespelers

13. De aanvoerder reikte zijn medespelers de gewonnen bokaal aan.
A
wie
B
wat
C
wanneer
D
aan wie

Slide 26 - Quiz

Welk vraagwoord past bij het zinsdeel: de gewonnen bokaal

14. De aanvoerder reikte zijn medespelers de gewonnen bokaal aan.
A
wie
B
wat
C
wanneer
D
aan wie

Slide 27 - Quiz

Welk vraagwoord past bij het zinsdeel: aan alle deuren

15. De posters met het icoon 'telefoon uit' hangen tegenwoordig aan alle deuren in het schoolgebouw.
A
wie
B
wat
C
waaraan
D
aan wie

Slide 28 - Quiz

Welk vraagwoord past bij het zinsdeel: in het schoolgebouw

16. De posters met het icoon 'telefoon uit' hangen tegenwoordig aan alle deuren in het schoolgebouw.
A
wie
B
waar
C
waaraan
D
aan wie

Slide 29 - Quiz

Welk vraagwoord past bij het zinsdeel: voor het begin van de les

17. Felicia moest voor het begin van de les haar telefoon afstaan aan haar docente.
A
wie
B
wanneer
C
voor wie
D
aan wie

Slide 30 - Quiz

Welk vraagwoord past bij het zinsdeel: aan haar docente

18. Felicia moest voor het begin van de les haar telefoon afstaan aan haar docente.
A
wie
B
waaraan
C
voor wie
D
aan wie

Slide 31 - Quiz

Welk vraagwoord past bij het zinsdeel: voor de goede foto

19. Voor de goede foto staat een fotograaf graag drie uur aan de waterkant te wachten.
A
wie
B
waaraan
C
voor wie
D
waarvoor

Slide 32 - Quiz

Welk vraagwoord past bij het zinsdeel: aan de waterkant

20. Voor de goede foto staat een fotograaf graag drie uur aan de waterkant te wachten.
A
wie
B
waar
C
aan wie
D
waarvoor

Slide 33 - Quiz

Welk vraagwoord past bij het zinsdeel: voor de klant

21. De ober vergat voor de klant schoon bestek mee te nemen.
A
wie
B
waar
C
voor wie
D
waarvoor

Slide 34 - Quiz

Verdeel de volgende zinnen in zinsdelen. Onderstreep de bijvoeglijke bepalingen.
Op de volgende slides moet je de zinnen in zinsdelen verdelen.

1- Wat kan je vóór de PV plaatsen?
2- Ieder zinsdeel geeft antwoord op een vraagwoord



Voorbeeld:
Iedereen zal op het beijzelde wegdek zeer voorzichtig moeten rijden.
Wie ? --> iedereen
Waar ? --> op het beijzelde wegdek
Hoe ? --> zeer voorzichtig
Iedereen | zal | op het beijzelde wegdek | zeer voorzichtig | moeten rijden |

Slide 35 - Slide

2. Verdeel de volgende zin in zinsdelen.
De slimme crimineel is uit de zwaar bewaakte gevangenis op het eiland ontsnapt.

Slide 36 - Open question

3. Verdeel de volgende zin in zinsdelen.
Hij zou zes jaar moeten zitten.

Slide 37 - Open question

4. Verdeel de volgende zin in zinsdelen.
De arme zwervers sliepen in de ijskoude winter op straat.

Slide 38 - Open question

5. Verdeel de volgende zin in zinsdelen.
Vele vrijwilligers brachten warme soep en vers brood rond.

Slide 39 - Open question

6. Verdeel de volgende zin in zinsdelen.
Het medeleven van onze buren is prijzenswaardig.

Slide 40 - Open question

7. Verdeel de volgende zin in zinsdelen.
Ze hebben bij de verhuizing naar mijn nieuwe kamer enorm goed geholpen.

Slide 41 - Open question

8. Verdeel de volgende zin in zinsdelen.
Je doet nooit tevergeefs een beroep op hun medeleven.

Slide 42 - Open question

9. Verdeel de volgende zin in zinsdelen.
Zij hadden zich in een rustig straatje in een zeventiende-eeuws pand gevestigd.

Slide 43 - Open question

10. Verdeel de volgende zin in zinsdelen.
Hij loopt nog heel hard voor iemand van zeventig jaar.

Slide 44 - Open question

11. Verdeel de volgende zin in zinsdelen.
De strenge scheidsrechter keurde het doelpunt van onze midvoor af.

Slide 45 - Open question

12. Verdeel de volgende zin in zinsdelen.
In het eerste huis van het middelste blok woont een stokoude man.

Slide 46 - Open question

13. Verdeel de volgende zin in zinsdelen.
De zoon van mijn broer volgt een zeer moeilijke studie.

Slide 47 - Open question

14. Verdeel de volgende zin in zinsdelen.
Over enkele ogenblikken zal de intercity uit Amsterdam binnenlopen op het tweede perron van dit station.

Slide 48 - Open question

15. Verdeel de volgende zin in zinsdelen.
De vrolijke cabaretzanger bezat een aardig huis in de buurt van Malmédy.

Slide 49 - Open question

KLAAR
Ga in SOM naar 
>jaarbijlage Nederlands
> map Grammatica
> download Extra oefeningen grammatica klas 1
> Oefen verder met zinsdelen of NWG en WWG

Slide 50 - Slide