3v1 29 januari - herhaling Lezen h1-4

Welkom!
Toets: maandag 1 februari (daltonuur): Lezen blok 1 t/m 4 
Check: heb je je werk ingeleverd van h3+4 via Classroom? 
code hhztald

Plannen toetsen periode 3: 
-dinsdag 9 maart PW Spelling 1-6 (10%)
-vrijdag 19 maart PW Betoog schrijven (10%)



1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Welkom!
Toets: maandag 1 februari (daltonuur): Lezen blok 1 t/m 4 
Check: heb je je werk ingeleverd van h3+4 via Classroom? 
code hhztald

Plannen toetsen periode 3: 
-dinsdag 9 maart PW Spelling 1-6 (10%)
-vrijdag 19 maart PW Betoog schrijven (10%)



Slide 1 - Slide

Herhaling Lezen blok 1-4
-onderwerp: waar gaat de tekst over?
-hoofdgedachte: wat zegt de schrijver over het onderwerp?
-kernzin: de belangrijkste zin van de alinea, vaak de eerste, soms de laatste zin
-objectief: feitelijk, controleerbaar
-subjectief: mening, niet controleerbaar

Slide 2 - Slide

Herhaling Lezen blok 1-4
-tekstdoel: 
informeren, overhalen, overtuigen, uitleg geven, amuseren

-tekstsoort:
 krantenartikel, tijdschriftartikel, stripverhaal, reclame

Slide 3 - Slide

Herhaling Lezen blok 1-4
-Een tekst bestaat uit een inleiding, een kern (middenstuk) en een slot.

-Manieren van inleiden:
1. vragen stellen
2. de aanleiding voor het schrijven noemen
3. een deskundige aan het woord laten
4. een anekdote vertellen 
5. het onderwerp introduceren

Slide 4 - Slide

Herhaling Lezen blok 1-4
Manieren om een tekst af te sluiten:
1. een conclusie 
2. een samenvatting
3. een advies

Slide 5 - Slide

Herhaling Lezen blok 1-4
-verwijswoorden: hij, zij, die, dat, wie, wat - woorden die naar iets anders in de tekst verwijzen. 

bijvoorbeeld: 
Pim heeft een gebroken pols. Hij is gisteren hard gevallen.
('Hij' is een verwijswoord en verwijst naar Pim)
Ik mag geen onvoldoende halen vandaag. Dat wordt heel lastig.
('Dat' is het verwijswoord en verwijst naar 'geen onvoldoende halen')


Slide 6 - Slide

Herhaling Lezen blok 1-4
-verbanden in de tekst: wat heeft de ene zin / alinea met de andere zin / alinea te maken?
1. uitspraak - opsomming (opsomming): als je dingen die bij elkaar horen achter elkaar plaatst.

Ik ga op vakantie en neem een tent, een handdoek en een fles shampoo mee. 
signaalwoorden: en, bovendien, ook ...


3. uitspraak - voorbeeld (voorbeeld):

Slide 7 - Slide

Herhaling Lezen blok 1-4
2. uitspraak- tegenstelling (tegenstelling): je beweert eerst iets, vervolgens beweer je iets anders of geef je een nuance.

'Ik houd niet van wintersport maar ik kan wel snowboarden.'

signaalwoorden: maar, toch, daarentegen, in tegenstelling tot...

Slide 8 - Slide

Herhaling Lezen 1-4:
3. uitspraak - voorbeeld (voorbeeld): spreekt voor zich. Je geeft van iets een voorbeeld. 

'Jan houdt van Italiaans eten, bijvoorbeeld van pizza.'

signaalwoorden: bijvoorbeeld, als, zoals, zo ... 

Slide 9 - Slide

Uitspraak - conclusie
Na een uitspraak volgt een eindoordeel of een besluit.

Je herkent dit verband aan de signaalwoorden:
  • dus
  • concluderend
  • hieruit volgt..
De docente is vandaag ziek. De les gaat dus niet door.

Slide 10 - Slide

Uitspraak - samenvatting
Na één of meer uitspraken worden de belangrijkste punten samengevat. Je herkent dit verband aan signaalwoorden als:

  • kortom
  • samenvattend
  • al met al
  • met andere woorden
Het bestuur wil strenge maatregelen nemen tegen de speler. De spelersraad vindt dit overdreven en de leider van het team denkt dat een waarschuwing voldoende is. Kortom, het is nog onduidelijk hoe dit gaat aflopen.

Slide 11 - Slide

Uitspraak - voorwaarde
Bij een uitspraak wordt in de zinnen ervoor of erna een voorwaarde bij de uitspraak gesteld. je herkent dit verband aan de signaalwoorden:

  • mits
  • als
  • indien
  • tenzij
  • op voorwaarde dat
Als je nu vertrekt, kun je nog op tijd komen voor het concert.
Mits en tenzij
Mits betekent '(alleen) als..', 'op voorwaarde dat'. Tenzij betekent 'maar niet als', 'behalve als'. Mits is juist in bijvoorbeeld 'De hond mag mee het bos in, mits hij aangelijnd wordt': alleen als / op voorwaarde dat de hond is aangelijnd, mag hij mee. 

Slide 12 - Slide

Verbindingsmanieren

Zinnen en alinea's worden verbonden door middel van een verband. Dit kan op verschillende manieren worden aangegeven:

1 door het gebruik van een signaalwoord

2 door het herhalen van een woord

3 door een overgangszin met een verwijzing

4 door een aankondigende zin

Slide 13 - Slide

Functies van tekstgedeelten

Alinea's of groepjes alinea's heeft een bepaalde bedoelingen (= functie tekstgedeelte).
Hierbij kun je denken aan bewijs, constatering, gevolgen, nuancering, ontkenning, oorzaak, opsomming, theorie en toelichting.


Tip: bekijk goed de kernzin en signaalwoorden, die kunnen je hierbij helpen.


Slide 14 - Slide

'en' is een signaalwoord van het verband uitspraak - tegenstelling
A
juist
B
onjuist

Slide 15 - Quiz

De leerlingen maken de computers stuk. Ze doen nooit eens voorzichtig.

Wat is het signaalwoord en waar verwijst het naar?
A
nooit, de computers
B
doen, leerlingen
C
ze, leerlingen
D
ze, computers

Slide 16 - Quiz

Appels zijn lekkerder dan peren.

Deze zin is:
A
objectief
B
subjectief

Slide 17 - Quiz

Wij eten regelmatig Italiaanse gerechten. Maar eigenlijk houd ik meer van stamppot.

Hier is sprake van een:
A
uitspraak-opsomming
B
uitspraak-tegenstelling
C
uitspraak-voorbeeld

Slide 18 - Quiz

bij welke uitspraak horen de woorden
kortom, samenvattend, al met al, met andere woorden?
A
uitspraak conclusie
B
uitspraak samenvatting
C
uitspraak voorwaarde
D
uitspraak tegenstelling

Slide 19 - Quiz

bij welke uitspraak horen de woorden
dus, concluderend, hieruit volgt?
A
uitspraak conclusie
B
uitspraak samenvatting
C
uitspraak voorwaarde
D
uitspraak tegenstelling

Slide 20 - Quiz

bij welke uitspraak horen de woorden
mits, als, indien, tenzij, op voorwaarde dat?
A
uitspraak conclusie
B
uitspraak samenvatting
C
uitspraak voorwaarde
D
uitspraak tegenstelling

Slide 21 - Quiz

'Denk je dat het saai is om geschiedenis te studeren? Heb je je dan nooit afgevraagd in hoeverre ons leven van nu wordt beïnvloed door wat er vroeger gebeurd is? ....'
Dit is het begin van een tekst. Hoe leidt de schrijver de tekst in?
A
door vragen te stellen
B
door een anekdote
C
door het onderwerp te introduceren
D
door een deskundige het woord te geven

Slide 22 - Quiz

Wat is geen tekstdoel?
A
informeren
B
overwegen
C
overhalen
D
amuseren

Slide 23 - Quiz

Bij het maken van een hoofdgedachte beantwoord je de vraag; Waar gaat de tekst over?
A
juist
B
onjuist

Slide 24 - Quiz

De muziek van Michael Jackson wordt nu in de ban gedaan. Drake schrapt bijvoorbeeld de nummers van MJ uit zijn Europese optredens.

Welke verbindingsmanier zie je hier?
A
Herhaling
B
Signaalwoord
C
Overgangszin met verwijswoord
D
Aankondigende zin

Slide 25 - Quiz

De aanslagen in Nieuw-Zeeland kostten vijftig mensen het leven. Hiermee is het de bloedigste aanslag ooit in het land.

Welke verbindingsmanier staat hier?
A
Overgangszin met verwijswoord
B
Aankondigende zin
C
Herhaling
D
Signaalwoord

Slide 26 - Quiz

De scholen zeggen dat leerlingen geen behoefte hebben om Fries te krijgen, maar uit het onderzoek blijkt dat 33% van de leerlingen Fries als moedertaal heeft en graag meer Fries onderwijs wil.
A
aanleiding
B
argument
C
probleemstelling
D
weerlegging

Slide 27 - Quiz

Uit het onderzoeksrapport van de Inspectie van het Onderwijs blijkt dat scholen in het basis- en voortgezet onderwijs weinig aandacht besteden aan het Fries.
A
Aanleiding
B
Argument
C
Probleemstelling
D
Voorbeeld

Slide 28 - Quiz

Sleep de signaalwoorden naar de bijbehorende tekstverbanden.
Let op: leer de tekstverbanden goed 
opsommend
tegenstellend
tijdsvolgorde (temporeel)
oorzaak-gevolg
toelichtend / voorbeeld
redengevend
voorwaardelijk
een andere
hoewel
voordat
hierdoor
bijvoorbeeld
tenzij
namelijk
want
als
toch
daarnaast
zoals bij
zodat
totdat
echter
indien

Slide 29 - Drag question