herhaling unidad 2 compañeros 1

Herhaling unidad 2 

De presente van ser (p. 24)
Aanwijzende voornaamwoorden (p. 24)
Meervoud van zelfstandige en bijvoeglijke naamwoorden (p. 24)
Getallen 1 t/m 100 (p. 27 / p. 97)


1 / 31
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1-3

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Herhaling unidad 2 

De presente van ser (p. 24)
Aanwijzende voornaamwoorden (p. 24)
Meervoud van zelfstandige en bijvoeglijke naamwoorden (p. 24)
Getallen 1 t/m 100 (p. 27 / p. 97)


Slide 1 - Slide

Los  días  de  la  semana

             De   dagen  van  de     week

Slide 2 - Slide

Los días de la semana.
Los numeros hasta cien (100) 

Slide 3 - Slide

Los números ordinales
1e
primero /primera
6e
sexto / sexta
2e
segundo / segunda
7e
séptimo / séptima
3e
tercero / tercera
8e
octavo / octava
4e
cuarto / cuarta
9e
noveno / novena
5e
quinto / quinta
10e
décimo / décima
(rangtelwoorden)

Slide 4 - Slide

Las asignaturas = de schoolvakken
1.  
2.
3
4
5
6
7
8
9
10
11

Slide 5 - Slide

Ser
                  Ser = zijn



ik ben
Jij bent
hij/zij/ het is/ u bent
Wij zijn
Jullie zijn
Zij zijn
Yo
Él/ella/usted
Nosotros
Vosotros
Ellos/ellas/ustedes
Soy
Eres
Es
Somos
Sois
Son

Slide 6 - Slide

Het werkwoord SER
  1. Lucas ________ (ser) un chico.
  2. Yo ________ (ser) holandés. 
  3. Eliza y Sam _________ (ser) amigos. 
  4. Vosotros _________ (ser) muy amables (aardig). 
  5. Tú ____________ (ser) de Italia. 
  6. Lena y yo __________ (ser) familia.  
  7. Juan ____________ (ser) muy amigable (vriendelijke). 
  8.  Carmen y tú____________ (ser) primas. 
  9. Carla _________________(ser) de Colombia. 

Slide 7 - Slide

Ser: Zijn
Ser: Zijn
Sleep de persoonsvorm maar de juiste werkwoordsvorm van SER.
yo
él, ella, usted
 nosotros
vosotros
ellos, ustedes
soy
 eres
 es
 somos
sois
son

Slide 8 - Drag question

Vul de juiste vorm van SER in.
Tú.....................de Argentina.
A
eres
B
soy
C
somos
D
son

Slide 9 - Quiz

Vul de juiste vorm van SER in.
Yo.....................estudiante.
A
eres
B
soy
C
somos
D
son

Slide 10 - Quiz

Vul de juiste vorm van SER in.
Tomás y yo ..................... holandeses.
A
eres
B
soy
C
somos
D
son

Slide 11 - Quiz

Vul de juiste vorm van SER in.
Isabela ..................... profesora.

Slide 12 - Open question

Vul de juiste vorm van SER in.
Miguel y Fernando ..................... de Colombia.

Slide 13 - Open question

Vul de juiste vorm van SER in.
Francisco y tú .....................estudiantes.

Slide 14 - Open question

aanwijzende voornaamwoorden= Los demostrativos

Slide 15 - Slide

Kies het juiste aanwijzend voornaamwoord:
....... libros son de Ana.
A
este
B
estos
C
esta
D
estas

Slide 16 - Quiz

Kies het juiste aanwijzend voornaamwoord:
....... mesas son rojas.
A
este
B
estos
C
esta
D
estas

Slide 17 - Quiz

Kies het juiste aanwijzend voornaamwoord:
....... ordenador es gris.
A
este
B
estos
C
esta
D
estas

Slide 18 - Quiz

Wat weet je nog over het meervoud?
klinker + -s
medeklinker + -es
het lidwoord moet ook in het meervoud gezet worden
Meervoud

Slide 19 - Slide

El plural (meervoud)
Meervoud zelfstandige naamwoorden




-> woord eindigt op een klinker? ( A-E-I-O-U) + s
-> woord eindigt op een medeklinker? + es
enkelvoud
meervoud
de auto
el coche
los coches
de trein
el tren
los trenes

Slide 20 - Slide

El plural (meervoud)
Meervoud bijvoeglijke naamwoorden

mannelijk
vrouwelijk
enkelvoud
el gato blanco
la gata blanca
el gato grande
la gata grande
meervoud
los gatos blancos
las gatas blancas
los gatos grandes
las gatas grandes

Slide 21 - Slide

El plural (meervoud)
Let op: vergeet niet het lidwoord ook in het meervoud te zetten!
el libro grande -> los libros grandes
la niña pequeña -> las niñas pequeñas


Slide 22 - Slide

Wat is het meervoud van:
el camión
A
el camións
B
los camións
C
el camiones
D
los camiones

Slide 23 - Quiz

Wat is het meervoud van:
el diccionario
A
el diccionarioes
B
los diccionarios
C
el diccionarios
D
los diccionares

Slide 24 - Quiz

Wat is het meervoud van:
la silla
A
la sillas
B
la silles
C
las sillas
D
las silles

Slide 25 - Quiz

Zet onderstaande zin in het meervoud.
El profesor es alto.

Slide 26 - Open question

Zet onderstaande zin in het meervoud.
Esta casa es grande.

Slide 27 - Open question

Los números hasta 100
Tussen twintig en dertig schrijf je de getallen aan elkaar met “i” in het midden --> veintiuno (21)
  
Vanaf de dertig schrijf je de getallen los van elkaar met “y” in het midden --> treinta y nueve (39)

Slide 28 - Slide

100
26
64
99
18
37
57
74
Cien
Veintiséis
Sesenta y cuatro
Noventa y nueve
dieciocho
treinta y siete
cincuenta y siete
Setenta y cuatro

Slide 29 - Drag question

y... ¿Qué has aprendido hoy?
¿Hay preguntas? (zijn er vragen?)

Slide 30 - Slide

¡Hasta la próxima clase!

Slide 31 - Slide