Van A tot Zin 4.8 + 4.9 (vraagwoorden)

4.8 Vraagzinnen met vraagwoorden
Doelen:
  • Ik weet en kan zeggen: minimaal vijf vraagwoorden (zoals wat, waar, wie, hoe, wanneer).
  • Ik kan een goede vraag maken met één vraagwoord.
Voorbeeld: Waar woon jij?
  • Ik kan een goede vraag maken met één vraagwoord én twee werkwoorden.
Voorbeeld: Wat wil jij eten?

1 / 33
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

4.8 Vraagzinnen met vraagwoorden
Doelen:
  • Ik weet en kan zeggen: minimaal vijf vraagwoorden (zoals wat, waar, wie, hoe, wanneer).
  • Ik kan een goede vraag maken met één vraagwoord.
Voorbeeld: Waar woon jij?
  • Ik kan een goede vraag maken met één vraagwoord én twee werkwoorden.
Voorbeeld: Wat wil jij eten?

Slide 1 - Slide

Vraagwoorden

Slide 2 - Mind map

Wie? 
Wat?
Waar?
Wanneer?
Sleep de foto naar het juiste vraagwoord.

Slide 3 - Drag question

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Kies het goede vraagwoord.
_______ is moe?

A
Wie?
B
Wat?
C
Wanneer?
D
Hoe?

Slide 6 - Quiz

Kijk goed. Wat is hier een vraagwoord? Meerdere antwoorden zijn mogelijk
A
Welk
B
Waarom
C
Die
D
Deze

Slide 7 - Quiz

Kies het goede vraagwoord.
____________ heeft zin in vakantie?

A
Wanneer
B
Wie
C
Waarom
D
Wat

Slide 8 - Quiz

Kies het goede vraagwoord.
______ ga je tijdens de vakantie doen?

A
Waarom
B
Wie
C
Wat
D
Wanneer

Slide 9 - Quiz

Slide 10 - Slide

Maak een goede zin. Denk aan de leestekens!
waar – is – lokaal – het

Slide 11 - Open question

Maak een goede zin. Denk aan de leestekens!
begint-wanneer-les-de volgende

Slide 12 - Open question

Maak een goede zin. Denk aan de leestekens!
drink-per dag-glazen - water-je-hoeveel

Slide 13 - Open question

Maak een goede zin. Denk aan de leestekens!
waar-ik-parkeren-mijn-fiets-kan

Slide 14 - Open question

Maak een goede zin. Denk aan de leestekens!
sta-jij-hoe laat-op

Slide 15 - Open question

Maak een goede zin. Denk aan de leestekens!
naartoe – waar – gaan – jullie – moeten – morgen

Slide 16 - Open question

Maak een goede zin. Denk aan de leestekens!
vandaan – jullie – zijn – gisteren – gekomen – waar

Slide 17 - Open question

Slide 18 - Video

Welke zin is goed?
Meerdere antwoorden zijn mogelijk.
A
Wat doet jij op school?
B
Wat doe jij op school?
C
Waar speel jij voetbal?
D
Wat vindt je mooi?

Slide 19 - Quiz

Vraagzinnen met een werkwoord vooraan

Slide 20 - Slide

Aan het werk
Nu maken: 
A tot Zin: 4.8 + 4.9

timer
30:00

Slide 21 - Slide

Ik kan minimaal 5 vraagwoorden opnoemen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 22 - Poll

Ik kan een goede vraag maken met één vraagwoord
😒🙁😐🙂😃

Slide 23 - Poll

Ik kan een goede vraag maken met één vraagwoord én twee werkwoorden.
😒🙁😐🙂😃

Slide 24 - Poll

Nakijken 4.8

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Nakijken 4.9

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide