This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
NEDERLANDS
Woordenschat
Begrijpen wat er staat
Slide 1 - Slide
WOORDRAADSTRATEGIEËN GEBRUIKEN. OM DE BETEKENIS VAN EEN ONBEKEND WOORD TE VINDEN
- synoniemen
- omschrijving
- voorbeeld
- tegenstelling
- bekend woorddeel
Slide 2 - Slide
WOORDENBOEK
Wanneer het niet lukt om op één van de genoemde manieren de betekenis van een onbekend woord te vinden, zoek je (een deel) van het woord op in het woordenboek.
Kies dan wel de betekenis die bij de tekst past!
Slide 3 - Slide
Figuurlijk taalgebruik
Letterlijk = precies zoals het geschreven is
Figuurlijk = - bij wijze van spreken
- er wordt iets anders bedoeld dan
er staat
- ook wel beeldspraak genoemd
Slide 4 - Slide
UITDRUKKINGEN
- combinatie van woorden die samen een eigen,
soms figuurlijke, betekenis hebben
- als je niet weet wat een uitdrukking betekent, dan zoek je in het woordenboek naar het eerste belangrijke woord uit de uitdrukking
Slide 5 - Slide
Maak de uitdrukking af:
onder de plak __
A
schoonmaken
B
stoppen
C
plakken
D
zitten
Slide 6 - Quiz
Maak de uitdrukking af:
Een appeltje voor de dorst ___
A
kennen
B
geven
C
eten
D
hebben
Slide 7 - Quiz
Maak de uitdrukking af:
Een oogje in het zeil __
A
houden
B
geven
C
varen
D
meten
Slide 8 - Quiz
Officieel taalgebruik
In officiële
brieven, formulieren en teksten wordt vaak
officiële (formele) taal
gebruikt.
Slide 9 - Slide
Welk woord past in de zin? In een aantal ... bleek dat men het ongeluk niet kon voorkomen.
A
grofweg
B
merendeel
C
totaal
D
gevallen
Slide 10 - Quiz
Welk woord past in de zin? Het ... van de inwoners van Rotterdam bezoekt de parade in de binnenstad.
A
per saldo
B
totaal
C
merendeel
D
kick
Slide 11 - Quiz
Welk woord hoort er niet bij?
A
circa
B
exact
C
grofweg
D
ongeveer
Slide 12 - Quiz
Welk woord of welke uitdrukking hoort er niet bij? negatief - onvoldoende - slecht - uitmuntend
Slide 13 - Open question
Woorden met meerdere betekenissen
Sommige woorden hebben meerdere betekenissen = homoniemen.
Lees de tekst goed, want vaak kun je aan de rest van de tekst zien welke betekenis wordt bedoelt.
Slide 14 - Slide
Wat betekent het woord 'bevestigde' in onderstaande zin?
De conciërge bevestigde het nieuwe prikbord aan de muur.
A
leunen, rusten
B
helpen
C
zei dat het klopte
D
maakte vast
Slide 15 - Quiz
Wat betekent het woord 'functie' in onderstaande zin?
Weet jij wat de functie van dit apparaatje is?
A
taak, beroep
B
helpen
C
waarvoor iets wordt gebruikt
D
veranderen om iets beter te maken
Slide 16 - Quiz
Wat betekent het woord 'functie' in onderstaande zin?
Na vijftien jaar kiest Albert voor een nieuwe functie bij een ander bedrijf.
A
taak, beroep
B
helpen
C
waarvoor iets wordt gebruikt
D
veranderen om iets beter te maken
Slide 17 - Quiz
Wat betekent het woord 'gepast' in onderstaande zin?
Ik heb zaterdagmiddag minstens zeven broeken gepast.
A
precies afmeten
B
aandoen om te zien of het past of staat
C
aangegeven
D
veranderen om iets beter te maken
Slide 18 - Quiz
Wat betekent het woord 'aangepast' in onderstaande zin?
Heb jij onze presentatie al aangepast?
A
precies afgemeten
B
aandoen om te zien of het past of staat
C
aangegeven
D
veranderen om iets beter te maken
Slide 19 - Quiz
Overdrijving of ironie
Minke schreef met koeienletters.
= overdrijving
Lekker dan, nu heeft iedereen opeens een pasje nodig om het afval weg te gooien.
= ironie
Slide 20 - Slide
Bevat de volgende zin een overdrijving?
Die jongens hebben een glaasje te veel op.
A
ja
B
nee
Slide 21 - Quiz
Is dit ironie of een overdrijving?
Sleep de zin naar het juiste vak.
ironie
overdrijving
Het nieuwe fietsenhok is echt fantastisch. Je stoot je hoofd tegen de bovenste rekken.