Grammatica: zinsdelen en lijdend voorwerp

• Nederlands
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 1

zinsdelen herhalen + lijd.vw

Extra uitleg zinsdelen

Ik / heb / het / nog niet helemaal / begrepen.

wwg:

ond: 

zinsdelen

Bouwplan: hoe wordt een zin opgebouwd?

Basiszin: wie + wat

wat = gezegde (knippen)

wie = onderwerp (de kapster)

Basiszin: De kapster knipt.

zinnen 'uit'bouwen.

Basiszin = wie + wat (gezegde + onderwerp)

Er kan ook staan:

* bij wie / wat

* waar

* wanneer

* waarmee

* aan / voor wie

bouwplan

wat: knipt

wie: de kapster

bij wie/wat: mijn haar

waar: in de kapsalon

wanneer: 4 weken geleden

waarmee: een schaar

aan / voor wie: x

uitgebouwde zin

De kapster / knipte / 4 weken geleden / in de kapsalon / mijn haar / met een schaar.

Zij / hebben / een bos bloemen / aan jou / gegeven.

wat (wwg):

wie (ond): 

waar:

wanneer:

hoe:

met / aan wie:

Begin je het nu te snappen?

persoonsvorm:

wwg:

ond:

het / begin je nu te snappen.

nu / bgin je het te snappen.

Begin / je /het/nu/te snappen?

wat (gezegde) begin te snappen

wie (onderwerp) je

wat: het

wanneer: nu

waar: x

 

De docent mailt het huiswerk.

gezegde:

onderwerp:

wie / wat + gezegde + onderwerp

lijdend voorwerp:

lijdend voorwerp

Ik geef een bos bloemen aan jou.

wwg:

ond:

lijdend voorwerp =

wie / wat + gezegde + onderwerp ?

De medewerker haalt zijn collega op.

wwg:

ond:

l.vw:

Een beroemde boyband geeft in juni in Amsterdam concerten.
wat is het lijdend voorwerp?

1. een beroemde boyband
2. concerten
3. Amsterdam
4. juni

Veel meisjes vragen op school alvast een verlofdag aan.
Wat is het lijdend voorwerp?

1. op school
2. vragen
3. een verlofdag
4. veel meisjes

Een warme jas beschermt je tijdens vorst altijd tegen de kou.
Wat is het lijdend voorwerp?

1. je
2. vorst
3. een warme jas
4. de kou

Zelfstandig werken

Maken: grammatica - blok 4 - les 4.5

Wat: zinsdelen en lijdend voorwerp