Hoge en lage contextcultuur

Formeel en informeel taalgebruik

Verschillen in culturen
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsBeroepsopleiding

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Formeel en informeel taalgebruik

Verschillen in culturen

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
*Aan het einde van de les kunnen de cursisten vertellen wanneer ze formeel en informeel taalgebruik moeten gebruiken.
*Aan het einde van de les kunnen de cursisten een afspraak plannen en vastleggen op papier.

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Welk gesprek is persoonlijker (informeler)?
A
Gesprek 1
B
Gesprek 2

Slide 4 - Quiz

Gesprek 1 is zakelijk (formeel).
A
Waar
B
Niet waar

Slide 5 - Quiz

Passen de woorden "hoi" en "doei" bij formeel of bij informeel?
A
Formeel
B
Informeel
C
Geen van de twee

Slide 6 - Quiz

Brieven en mailtjes versturen kunnen formeel en informeel zijn.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 7 - Quiz

Formeel taalgebruik
Informeel taalgebruik
Zakelijke, officiële spreek- en schrijfsituaties, zoals een afspraak bij de tandarts of een brief aan de gemeente.
Niet zakelijke, privé spreek- en schrijfsituaties, zoals een gesprek met je buurman of een boodschappenbriefje.

Slide 8 - Drag question

Nederlandse culturen
Andere culturen

Slide 9 - Drag question

Slide 10 - Slide

Medewerker van de gemeente
*Je belt de gemeente op.
*Je wil huursubsidie aanvragen.
*Voer het gesprek met de meneer of mevrouw van de gemeente.

Slide 11 - Slide

Welke woorden gebruik je?

Slide 12 - Mind map

Gesprek met een vriend
*Je snapt niet helemaal hoe je huursubsidie aan kunt vragen.
*Je belt een vriend op om hulp te vragen.
*Voer het gesprek met die vriend.

Slide 13 - Slide

Welke woorden gebruik je?

Slide 14 - Mind map

Doktersafspraak I
*Je kind heeft koorts en voelt zich niet lekker.
*Je belt naar de huisarts en je wilt een afspraak maken.
*Schrijf op wat je gaat zeggen.


Slide 15 - Slide

Doktersafspraak II
*Een moeder belt en zegt dat haar kind ziek is.
*Ze wil een afspraak bij de huisarts.
*Schrijf op wat je gaat zeggen.


Slide 16 - Slide

Doktersafspraak
*Nummer 1 is de moeder en nummer 2 is de doktersassistente.
*Voer het gesprek in tweetallen.
*Schrijf de gemaakte afspraken op papier.


Slide 17 - Slide

Thuisopdracht
*Maak een overzicht van al je afspraken van volgende week op papier.
*Neem het overzicht volgende week mee naar de les.

Slide 18 - Slide