Schaatsen

• ISK
• ISK

Schaatsen

Schaatsen

Schaatsen (ww)

• Werkwoord: Ik schaats, jij schaatst - wij schaatsen
• Bewegen op het ijs.
• Zin: Maandag gaan wij schaatsen.
• Zin: Kan jij schaatsen?

Kan jij schaatsen?

1. Ja
2. Nee
3. Een beetje

ijs

• Water wat is bevroren.
• Natuurijs - kunstijs.
• Buiten -5 graden
• Zin: Het is buiten heel erg koud. Het water is ijs geworden.

Handschoenen

• Hand            schoenen.
• Lekker warm.
• Verplicht tijdens het schaatsen.
• Zin: Ik trek mijn handschoenen aan.

Muts

• Op je hoofd
• Lekker warm.
• Zin: Ik trek mijn handschoenen aan.

Station

• Een plek waar je met de bus of trein stopt.
• Station Hoorn.
• 08:53 bus 314
• Zin: Ik pak maandag bus 314 naar Hoorn station.

Wat neem jij maandag mee?

• Warme kleren (Lange broek, shirt met lange mouwen, jas).
• Muts.
• Handschoenen.
• Flesje water.

Maandag ga ik met bus ........ naar hoorn.

1. Bus 314
2. Bus 306
3. Bus 316
4. Bus 112

De bus is er om .......... .

1. 08:00
2. 08:53
3. 09:00

Schrijf de juiste vervoering op van het werkwoord: Schaatsen. (Ik ........ Jij .........)

Wat neem jij maandag mee?

Muts

Station Hoorn

Schaatsen

ijs

Handschoenen

Waar zie jij de betekenis van 'verplicht'?

1. Het moet
2. Het mag
3. Maandag hoef ik niet mijn handschoenen aan.
4. Maandag moet ik mijn handschoenen aan.

Ik heb zin in maandag! :)

😒🙁😐🙂😃