T34 - Het vragend en betrekkelijk voornaamwoord

T34 - Het vragend en betrekkelijk voornaamwoord
1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsSecundair onderwijs

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 70 min

Items in this lesson

T34 - Het vragend en betrekkelijk voornaamwoord

Slide 1 - Slide

Doelen
Je kunt ...

  1. een vragend voornaamwoord herkennen en benoemen.
  2. een betrekkelijke voornaamwoord herkennen en benoemen.
  3. het vragend en betrekkelijk voornaamwoord correct gebruiken in een communicatieve situatie. 

Slide 2 - Slide

Pretest

Slide 3 - Slide

Welk voornaamwoord is 'wiens'?
Wiens boek ligt daar nog?

Slide 4 - Open question

Welk voornaamwoord is 'wie'?
Wie te veel snoept, zal veel naar de tandarts moeten.

Slide 5 - Open question

'wat': vragend of betrekkelijk? Zelfstandig of niet-zelfstandig?

Het beste wat Sofie kan doen, is naar hem bellen.

Slide 6 - Open question

Voornaamwoorden
Een voornaamwoord is een woord dat verwijst naar personen, dieren of dingen, zonder die echt te benoemen. Het vervangt dus een zelfstandig naamwoord.

Het vnw zorgt voor minder herhalingen in een tekst, waardoor de tekst vlotter leest. Bv. 'Het boek' > Dit ..., Dat ..., Het ...


Slide 7 - Slide

Even opfrissen
Persoonlijk voornaamwoord
Persoon, dier of ding => ik, jij, hij, jij, het, wij etc.

Bezittelijk voornaamwoord
Duidt bezit aan => mijn kind, jullie huis, ons feest (altijd voor zn)



Slide 8 - Slide

Even opfrissen
Aanwijzend voornaamwoord
Wijst iets of iemand aan => die, dat, deze, dit

Onbepaald voornaamwoord
Persoon / zaak, maar zegt niet precies om wie of wat het gaat.
Het is een algemene verwijzing: iemand, iets, sommigen 


Slide 9 - Slide

Even opfrissen
Wederkerig voornaamwoord
Een wederkerigheid; twee personen doen een actie voor elkaar. elkaar en mekaar

Wederkerend voornaamwoord
Alleen bij werkwoorden die met 'zich' gecombineerd worden
Dit vnw. verwijst áltijd naar het onderwerp van de zin.


Slide 10 - Slide

Jouw (boek)
A
Persoonlijk voornaamwoord
B
Bezittelijk voornaamwoord
C
Aanwijzend voornaamwoord
D
Onbepaald voornaamwoord

Slide 11 - Quiz

Welke zin bevat een onbepaald vnw?
A
Kun je de afwas doen?
B
Sommigen volgen de regels niet op.

Slide 12 - Quiz

Hij bracht ons naar dat feest.

HIJ?
A
aanwijzend voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
vragend voornaamwoord

Slide 13 - Quiz

Niemand vertelt mij iets!

Het onbepaald voornaamwoord is...
A
Niemand & mij
B
Mij & iets
C
iets
D
Niemand & iets

Slide 14 - Quiz

Zij heeft aan hem verkering gevraagd.

Het persoonlijk voornaamwoord is /
de persoonlijke voornaamwoorden zijn ...
A
Zij
B
Zij & aan
C
Hem
D
Zij & hem

Slide 15 - Quiz

Zij kamt haar haar voor de spiegel.

Het persoonlijk voornaamwoord is... /
De persoonlijke voornaamwoorden zijn ...
A
Zij
B
Zij, haar
C
Zij, haar, haar
D
haar

Slide 16 - Quiz

Welke voornaamwoorden kunnen zowel een persoonlijk als een bezittelijk voornaamwoord zijn?
A
jullie
B
ze

Slide 17 - Quiz

Welk woord is het onbepaald voornaamwoord?
A
dat
B
mijn
C
wij
D
iemand

Slide 18 - Quiz

Wat is géén vragend voornaamwoord?
A
Wie
B
Hoe
C
Wat
D
Welk

Slide 19 - Quiz

Wie, wat, waar, waarom zijn allemaal vragende voornaamwoorden.
A
waar
B
niet waar

Slide 20 - Quiz

Welk voornaamwoord is 'zich' in deze zin?
'Hij verslikt zich in zijn hamburger.'
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
wederkerend voornaamwoord
D
wederkerig voornaamwoord

Slide 21 - Quiz

Ze helpen elkaar met hun huiswerk.

'elkaar' is hier een ... ?
A
persoonlijk voornaamwoord
B
wederkerend voornaamwoord
C
betrekkelijk voornaamwoord
D
wederkerig voornaamwoord

Slide 22 - Quiz

Even opfrissen: oefeningen
Ga naar 7.2.1 Test je voorkennis!

Maak deze oefeningen:
  • Basis: 1 + 2 + 3
  • Uitbreiding: 1
 

Slide 23 - Slide

Het vragend voornaamwoord
  • verwijst naar personen of dingen
  • 'vraagt' daar iets over
  • vaak vooraan in de zin, soms in het midden
  • wie, wat, welk, welke, wat voor (een), wiens
 

Slide 24 - Slide

Zelfstandig vs. niet-zelfstandig
  • Zelfstandig:
    - Wie hoor ik daar aan de deur kloppen?
    - Wat zeg je?
  • Niet-zelfstandig:
     - Welk boek wil je lezen?
    - Wat voor een leraar is ze?
 

Slide 25 - Slide

Het betrekkelijk voornaamwoord
  • verwijst naar woord(en) die er vlak voor staan
  • verbindt twee zinnen met elkaar
  • het antecedent = datgene waarnaar het betrekkelijk voornaamwoord verwijst
  • De oefeningen die ik voor Frans moet maken, zijn moeilijk.

Slide 26 - Slide

Het betrekkelijk voornaamwoord
  • Let op:
Soms zit het antecedent in het betrekkelijk voornaamwoord zelf ‘ingesloten’, zoals in ‘Wat je vertelt, is geweldig!’ Wat betekent dan in feite ‘dat wat’ of ‘datgene wat’.

Slide 27 - Slide

Soorten betrekkelijke voornaamwoorden
  • Die verwijst naar de-woorden en meervoudsvormen.
  • Dat verwijst naar het-woorden.
  • Wie verwijst naar personen en naar het mv in de bijzin
  • Wat verwijst naar hele zinnen of naar onbepaalde woorden en overtreffende trappen. (bv. Het enige wat/dat ik wil ...)

Slide 28 - Slide

Oefenen maar ...



Remediëring
Oefening 1

Basis

Oefening 1 + 2 + 3

Nog niet klaar?
Thuis verder afwerken tegen volgende les

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Heb je alles begrepen?
Je kunt een vragend voornaamwoord herkennen en benoemen.
Je kunt een betrekkelijke voornaamwoord herkennen en benoemen.
Je kunt het vragend en betrekkelijk voornaamwoord correct gebruiken in een communicatieve situatie. 
😒🙁😐🙂😃

Slide 31 - Poll