oefentoets H4

Mevrouw de Cuba
1 / 30
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Mevrouw de Cuba

Slide 1 - Slide

El programa
5 min - bienvenidos 
10 min - tekst nakijken 
25 min - herhaling 
- leren voor de toets 

Slide 2 - Slide

antwoorden oefentoets

Slide 3 - Slide

toetsstof
Paso adelante
PASO ADELANTE 3 H1 + Leesvaardigheid
Wat moet je leren:
Gramática Presente y Presente Perfecto Bron D
werkwoorden kunnen toepassen in een tekst.
woordenschat leren om de teksten te begrijpen en vragen te kunnen beantwoorden. Er zullen geen vertalingen woorden gevraagd.

PH3 h1 completo: studygo.com/nl/learn/groups/225929/join?key=0771332 



3 teksten lezen en vragen beantwoorden.
Presente (de indicativo)  & presente perfecto 

Slide 4 - Slide

Verdeel de onderwerpen in 3 categoriën:
1: Van dit onderwerp weet ik alles nog!
2: Over dit onderwerp moet ik kort nadenken.
3: Over dit onderwerp moet ik heel hard nadenken. 


Schrijf nu van de onderwerpen (uit categorie 1 of 2) in je schrift alles op wat je daarvan nog weet.

Slide 5 - Slide

wederkerende werkwoorden: 

-eindigen op -SE
-ze worden vervoegd met een wedekerend voornaamwoord (me,te,se,nos,os,se)
-sommige ww kunnen wederkerend zijn of niet: betekenis is dan anders. Bv. Ir=gaan Irse=weggaan

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Werkwoord: llamarse (heten)

Slide 8 - Slide

¿Qué significa heten en Español?
A
vivir
B
llamarse
C
ser
D
tener

Slide 9 - Quiz

Welke is geen "verbo reflexivo"?
A
Ducharse
B
Llamarse
C
Levantarse
D
Comer

Slide 10 - Quiz

Él _________ (llamarse) Juan López.
A
se llama
B
me llamo
C
llama
D
llamarse

Slide 11 - Quiz

llamarse, tú
A
llamas
B
se llama
C
te llamas
D
llama

Slide 12 - Quiz

llamarse, nosotros
A
nos llamamos
B
os llamáis
C
se llaman
D
te llamas

Slide 13 - Quiz

Mis hermanos (llamarse) Joaquín y Sabina
A
se llama
B
llama
C
os llamáis
D
se llaman

Slide 14 - Quiz

Gustar betekent = leuk vinden of houden van (bevallen).
Hoewel het een werkwoord is op -AR, is het anders dan de andere werkwoorden!

El verbo gustar
GUSTA
GUSTAN
en
Wat je leuk vindt is:
  • Enkelvoud
  • Werkwoord(en)
Wat je leuk vindt is:
  • Meervoud
Voorbeelden:
Me gusta el gato.
Ik vind de kat leuk.

Me gustan los perros
Ik vind de honden leuk

Me gusta hablar español 
Ik vind Spaans spreken leuk.




Meestal gebruik je alleen:

Slide 15 - Slide

Het Spaanse werkwoord gustar is nooit alleen. Het werkwoord gustar geeft aan wat je leukt vindt. En daar voor komt altijd een meewerkend voorwerp, die geeft aan wie iets leuk vindt. 

Let op je gebruikt altijd een lidwoord (el/la/los/las), in het Nederlands doe je dat niet altijd.
Voorbeeld: Me gustan las pizzas > Ik hou van pizzas. 

Ik-vorm (yo) =    me gusta ...         +           me gustan ...
Jij-vorm (tú) =    te gusta ...           +            te gustan ...


El verbo gustar
Me gustan las patatas fritas.
¿Te gustan las patatas fritas?
VOORBEELD:
Ik hou van frietjes.
Hou jij van frietjes?

Slide 16 - Slide

werkwoorden zoals gustar 
(altijd met een mewerkend voorwerp)

Slide 17 - Slide

Me gustan las manzanas
Wie?
ik.
Wat?
Hetgeen wat mij bevalt is meervoud (appels).

Slide 18 - Slide

te gusta bailar y cantar
Wie?
Jij.
Wat?
Hetgeen wat mij bevalt dansen en zingen (werkwoorden)

Slide 19 - Slide

me gusta el español
Wie?
Ik.
Wat?
Hetgeen wat mij bevalt is het Spaans. 
Vind je meerdere talen leuk? Me gustan el español y el alemán.

Slide 20 - Slide

Los interrogativos
De vraagwoorden

Slide 21 - Slide

Welke woorden gebruik je in het Nederlands om iets te vragen?

Slide 22 - Open question

¿cómo?
¿qué?
¿cuánto?
¿quién?
¿dónde?
¿cuándo?
¿cuál?
wie
hoe
waar
wanneer
hoeveel
wat
welk

Slide 23 - Drag question

      Vragende voornaamwoorden
¿Qué?

Wat?
¿Quién?
Wie?
¿Cómo?
Hoe?
¿Dónde?
Waar?
¿Cuándo?
Wanneer?
¿Cuál?
Welk(e)?
¿A dónde?
Waarheen?
¿De dónde? 
Vanwaar?
¿Por qué?
Waarom?
¿Cuánto/a/os/as?
Hoeveel?

Slide 24 - Slide

Sleep de  vraagwoorden naar de juiste zin.
¿... te llamas?
¿... años tienes?
¿... están mis llaves?
¿... es tu número de teléfono?
Cómo
Cuántos
Dónde
Cuál

Slide 25 - Drag question

El presente

Slide 26 - Slide

Verbos irregulares

Slide 27 - Slide

voltooid deelwoord=

participio

   ww op -ar= ado    cant ado 

    ww op -er= ido    com ido   

 ww op -ir= ido       viv ido

let op:

het hulpwerkwoord en het voltooid deelwoord staan altijd bij elkaar!!!!!

hulp-ww

Haber:

yo he

tu has

el/ella/ usted ha


nos hemos

vos habéis

ellos/ellas/uds han

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Video

Leren voor de toets

Slide 30 - Slide