ROUS Monetaire zaken H1

Welkom
4 VWO ECONOMIE  ||  2023-2024
1 / 26
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom
4 VWO ECONOMIE  ||  2023-2024

Slide 1 - Slide

Programma
  • Start monetaire zaken
  • Theorie H1
  • Aan de slag
  • Evaluatie

Slide 2 - Slide

Betalen of ruilen
Als je consumeert, koop je producten en in ruil daarvoor betaal je meestal geld. Soms kun je ook producten tegen elkaar ruilen, zonder dat daar geld aan te pas komt.

Als je met geld betaalt, kan dat op meerdere manieren, bijvoorbeeld met contant geld, of met je pinpas. Ook kun je een creditcard gebruiken, of geld naar iemand overmaken.

Slide 3 - Slide

Directe ruil
Je ruilt goederen en diensten voor andere goederen of diensten.

Slide 4 - Slide

Indirecte ruil
Je ruilt goederen en diensten voor geld.

Slide 5 - Slide

timer
1:00
Welke functies heeft geld?

Slide 6 - Mind map

Geldfuncties
Geld heeft drie functies:
  1. Ruilmiddel: je ruilt goederen of diensten voor geld.
  2. Rekenmiddel: je geeft aan hoeveel iets waard is.
  3. Spaarmiddel: geld opzijleggen en niet uitgeven.

Slide 7 - Slide

3 functies van geld
  • Geld kan je ruilen tegen producten of diensten -> Ruilmiddel
  • Geld kan je sparen -> Spaarmiddel
  • Met geld kan je de waarde bepalen -> Rekenmiddel


Slide 8 - Slide

3 functies van geld
 •   Geld kan je ruilen tegen producten of diensten -> Ruilmiddel
 •   Geld kan je sparen -> Spaarmiddel
 •   Met geld kan je de waarde bepalen -> Rekenmiddel




Hema tompouce = €0,75 p.s.                          Hema appeltaart = €1,50 p.s.

Slide 9 - Slide

Geldsoorten
Er zijn twee soorten geld:
  • chartaal geld
  • giraal geld

Slide 10 - Slide

Chartaal geld
Contant geld: munten en bankbiljetten.

Slide 11 - Slide

Giraal geld
Geld op de bank waar je via je pinpas mee kunt betalen. Dus niet je geld op een spaarrekening.

Slide 12 - Slide

Sparen = Een deel van je inkomen apart zetten -> Niet uitgeven
Rente = Een vergoeding voor het uitlenen van je geld


Slide 13 - Slide

Inkomen
Besteden
Sparen
Later besteden

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Wat is het verschil tussen sparen en beleggen?

Slide 16 - Open question

Sparen, beleggen & investeren
Allemaal hetzelfde, of toch niet?

Slide 17 - Slide

De lage rentestand is ontstaan door het beleid van renteverlagingen van
de Europese Centrale Bank (ECB). “Sparen levert daardoor bijna niks op”, zegt Roberta. Maak van onderstaande zinnen een economisch juiste tekst door de juiste woorden te kiezen.

Geld lenen door consumenten is nu relatief          Mensen zonder spaargeld zullen hierdoor eerder gaan                Sparen levert weinig op, waardoor consumenten meer zullen gaan
investeren.
beleggen.
goedkoop.
duur.
lenen.
sparen.

Slide 18 - Drag question

Vermogensmarkt
Vermogensmarkt
Geheel van vraag en aanbod naar vermogen. Rente is de prijs op de vermogensmarkt.

Aanbod: Mensen en bedrijven die geld sparen
Vraag: Instellingen (particulieren en overheden) die geld lenen.

Slide 19 - Slide

Op mijn spaarrekening staat € 100.
Is dit chartaal geld of giraal geld?
A
chartaal
B
giraal
C
geen van beide
D
beide

Slide 20 - Quiz

Munten is een voorbeeld van...
A
chartaal geld
B
giraal geld

Slide 21 - Quiz

Ik heb op mijn bankrekening €50. Ik ga naar de bank en pin €25. Wat gebeurt er met mijn geldhoeveelheid?
A
Giraal stijgt, chartaal stijgt
B
Giraal stijgt, chartaal daalt
C
Giraal daalt, chartaal stijgt
D
Giraal daalt, chartaal daalt

Slide 22 - Quiz

Als je contactloos betaalt ...
wat gebeurt er dan met jouw chartale
en girale geld?
A
chartaal: blijft gelijk giraal: neemt toe
B
chartaal: neemt toe giraal: neemt toe
C
chartaal: neemt af giraal: neemt toe
D
chartaal: blijft gelijk giraal: neemt af

Slide 23 - Quiz

Een ander woord voor contant geld is?
A
euro
B
bankpas
C
giraal geld
D
chartaal geld

Slide 24 - Quiz

'Monetair' betekent ...
A
m.b.t. gelijke regels
B
m.b.t. Europa
C
m.b.t. het geld
D
m.b.t. het bbp

Slide 25 - Quiz

Aan de slag!
Opgave 1.1 t/m 1.9
Nakijken
Zelftest

Slide 26 - Slide