Grammatica taalkundig

1 / 38
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

  • Nieuw onderwerp: grammatica taalkundig
  • Uitleg opdracht
  • Aan de slag!

Slide 2 - Slide

Zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord, lidwoord, voorzetsels, werkwoorden
Wat komt je bekend voor? Weet je wat het is?

Slide 3 - Open question

  • Werkwoorden
  • Zelfstandig naamwoord
  • bijvoeglijk naamwoord
  • Voorzetsels 
  • Lidwoorden 
  • Je weet wat werkwoorden en je kan ze herkennen (blz 28)
  • Je weet wat zelfstandige naamwoorden zijn en je kan ze herkennen (blz 56)
  • Je weet wat lidwoorden zijn (blz 56)
  • Je weet wat bijvoeglijke naamwoorden zijn en je kan ze herkennen (blz 132)
  • Je weet wat voorzetsels zijn en je kan ze herkennen (blz 158)

Slide 4 - Slide

Opdracht
Drie lessen de tijd
Posters maken
Daarna presenteren voor de klas
Je leert elkaar de lesstof
Een herhalingsles
beoordeling op poster en presentatie (telt 1 keer)

Slide 5 - Slide

Opdracht
Per groepje maak je twee posters waarop je de onderwerpen uitlegt.
- Je noteert de theorie (te vinden in je boek)
- Je noteert voorbeelden
- Je noteert hoe je deze zinsdelen kunt vinden/herkennen
- Gebruik plaatjes/tekeningen/kleur

Jullie krijgen drie lessen de tijd en moeten elkaar de stof uitleggen. Na drie lessen presenteren jullie je posters voor de klas en legt de rest de leerstof uit.


Slide 6 - Slide

Opdracht
• Groepje 1: werkwoord en zelfstandig naamwoord
• Groepje 2: zelfstandig naamwoord en voorzetsel
• Groepjes 3: werkwoord en bijvoeglijk naamwoord
• Groepje 4: bijvoeglijk naamwoord en voorzetsel

Groepje dat als eerst klaar is: lidwoorden

Slide 7 - Slide

Presenteren
Gebruik de tips die je hebt geleerd bij het vaardighedenuur.
Zelfde beoordelingsmodel
Nu in het echt, maar een echte beoordeling

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

  • Grammatica taalkundig
  • Herhaling (quizvragen)
  • Opdracht

Slide 10 - Slide

  • Werkwoorden
  • Zelfstandig naamwoord
  • bijvoeglijk naamwoord
  • Voorzetsels 
  • Lidwoorden 
  • Je weet wat werkwoorden en je kan ze herkennen (blz 28)
  • Je weet wat zelfstandige naamwoorden zijn en je kan ze herkennen (blz 56)
  • Je weet wat lidwoorden zijn (blz 56)
  • Je weet wat bijvoeglijke naamwoorden zijn en je kan ze herkennen (blz 132)
  • Je weet wat voorzetsels zijn en je kan ze herkennen (blz 158)

Slide 11 - Slide

Wat is het werkwoord in de volgende zin?

Ik keek gisteravond naar een spannende film.
A
ik
B
gisteravond
C
keek
D
film

Slide 12 - Quiz

Wanneer hebben we weer les op school?
A
hebben
B
weer
C
les
D
school

Slide 13 - Quiz

Het sneeuwde dinsdag even!
A
het
B
sneeuwde
C
dinsdag
D
even

Slide 14 - Quiz

Typ het werkwoord:

Ik maak een ommetje met de hond vandaag.

Slide 15 - Open question

WOORDSOORTEN

het lidwoord



- er zijn drie lidwoorden

de

het ('t)

een ('n)


Slide 16 - Slide

WOORDSOORTEN

het zelfstandig naamwoord



- is een woord voor een mens, een dier, een plant, een ding

(me-di-pla-di)

- is een woord voor een naam of een gevoel


BIJVOORBEELD:

bakker, paard, tulp, tafel

Janneke, blij


Slide 17 - Slide

WOORDSOORTEN

het lidwoord en het zelfstandig naamwoord





- je kunt altijd een lidwoord voor een zelfstandig naamwoord zetten


de muzikant, het konijn, de paardenbloem, een spijker, het plezier


Slide 18 - Slide

Is het woord een zelfstandig naamwoord?

bovendien
A
ja
B
nee

Slide 19 - Quiz

Is het woord een zelfstandig naamwoord?

formulier
A
ja
B
nee

Slide 20 - Quiz

Is het woord een zelfstandig naamwoord?

schutting
A
ja
B
nee

Slide 21 - Quiz

Is het woord een zelfstandig naamwoord?

snelheid
A
ja
B
nee

Slide 22 - Quiz

Lees (en beluister) de tekst.

Slide 23 - Slide

Noteer van zin 1 de twee zelfstandige naamwoorden. Staat er een lidwoord bij? Noteer dit ook.

Slide 24 - Open question

Noteer van zin 2 de twee zelfstandige naamwoorden. Staat er een lidwoord bij? Noteer dit ook.

Slide 25 - Open question

Noteer van zin 3 de twee zelfstandige naamwoorden. Staat er een lidwoord bij? Noteer dit ook.

Slide 26 - Open question

Wat is de correcte vorm van het bijvoeglijk naamwoord?

Hans en Marije hebben een (groot) probleem.
A
grote
B
groten
C
groote
D
groot

Slide 27 - Quiz

Wat is de correcte vorm van het bijvoeglijk naamwoord?

Hij knalde op de (beton) paaltjes.
A
betonne
B
betonnen
C
betonen
D
betone

Slide 28 - Quiz

Wat is de correcte vorm van het bijvoeglijk naamwoord?

Dat is een (prachtig) uitvoering.
A
prachtig
B
prachtigen
C
prachtige

Slide 29 - Quiz

Weet je nog wat een bijvoeglijk naamwoord is?


A
Dat is een woord voor een mens, dier, plant, ding, gevoel of (eigen) naam.
B
Dat is een een woord dat zegt wat iemand of iets doet of overkomt.
C
Dat is een woord dat een plaats, tijd, reden of oorzaak aangeeft.
D
Dat is een woord dat iets verteld over een zelfstandig naamwoord.

Slide 30 - Quiz

Welke voorzetsels ken je?

Slide 31 - Mind map


Welk voorzetsel ontbreekt?
Hij woont ... de kerk

A
in
B
op
C
over
D
naast

Slide 32 - Quiz


Wat is het voorzetsel in de volgende zin:
De trein uit Amsterdam komt om vier uur aan.
A
uit
B
aan
C
uit, om
D
om, aan

Slide 33 - Quiz


Hoeveel werkwoorden staan er in deze zin?
Marieke heeft een granaat gevonden in de speeltuin.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 34 - Quiz


Wat is het werkwoord in onderstaande zin?
Wij werken graag thuis op de computer.
A
wij
B
werken
C
graag
D
computer

Slide 35 - Quiz

  • Wat: Luister naar het liedje. Vul de ontbrekende woorden in. Nadat het liedje is afgelopen noteer je achter de ingevulde woorden de juiste woordsoort: ww, zn, bn, lw, vz
  • Hoe: alleen
  • Hulp: uitleg in tekstboek en mevrouw de Vries
  • Tijd: 10 min.
  • Uitkomst: klassikaal bespreken
  • Klaar?: Overleg zachtjes met je buurman/vrouw. Hebben jullie dezelfde antwoorden? 

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Video

Bespreken

Slide 38 - Slide