Kracht en beweging leerjaar 2. Test jezelf

1 / 37
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 10 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Leerdoel vandaag
* Ontdekken wat je al goed weet van dit hoofdstuk!

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

1:gegevens 
2: gevraagd
3: formule        4: formule invullen +   eenheid

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Soorten Krachten

Slide 8 - Slide

Windkracht
Als je tegen de wind in moet fietsen, voel je de windkracht. Windkracht wordt gebruikt bij zeilen en surfen. Ook windmolens maken gebruik van windkracht. Door de kracht van harde wind kunnen zelfs grote bomen omwaaien.








Slide 9 - Slide

Spierkracht
Spierkracht is de kracht van mensen en dieren. Deze kracht komt uit de spieren. Om een bal weg te trappen, heb je spierkracht nodig.








Slide 10 - Slide

Waterkracht
Stromend water heeft kracht. Met waterkracht kun je elektriciteit opwekken. Bijvoorbeeld in een stuwdam. Water wordt tegengehouden door een grote muur. Dat is de stuwdam. Het water uit het meer stroomt via buizen in de muur met kracht naar beneden.
Onder in de muur zitten grote waterturbines. Aan de turbines zijn generatoren gekoppeld die ook gaan draaien. De generatoren maken elektriciteit.








Slide 11 - Slide

veiligheidsmaatregelen

Slide 12 - Slide

veiligheidsmaatregelen

Slide 13 - Slide

veiligheidsmaatregelen

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Video

Stopafstand

Slide 16 - Slide

Maak een tekening met deze begrippen:
(Check je boek)
Leg de begrippen uit in eigen woorden 
en noem voorbeelden die invloed zijn op : 
-de reactie tijd
- de reactie afstand
- de remweg
- de Stopafstand

 

timer
8:00

Slide 17 - Slide

Leg de begrippen uit in eigen woorden 
en noem voorbeelden die invloed zijn op : 
-de reactie tijd
- de reactie afstand
- de remweg
- de Stopafstand

 

timer
8:00

Slide 18 - Slide

Hoeveel denk je te weten over H6 kracht en beweging?
interpolis glashelder
redelijk
ik zie nog te veel gekke woorden
ik snap er niks van

Slide 19 - Poll

2B - 6.1 Soorten krachten
Veerkracht
Je springt op een trampoline. Door de veerkracht van de trampoline spring je hoger. 

Een polsstok-hoogspringer gebruikt de veerkracht van zijn stok. Daardoor kan hij zo hoog springen. 

Een elastiekje heeft ook veerkracht. Met een elastiekje kun je iets wegschieten.








Slide 20 - Slide

2B - 6.1 Soorten krachten
Mechanische kracht
Als je tegen de wind in moet fietsen, voel je de windkracht. Windkracht wordt gebruikt bij zeilen en surfen. Ook windmolens maken gebruik van windkracht. Door de kracht van harde wind kunnen zelfs grote bomen omwaaien.








Slide 21 - Slide

Ook al reageer je snel. Soms duurt het toch lang voordat je stilstaat. Hoe kan dat? Noem 3 redenen

Slide 22 - Open question

Waarom gebeuren er op besneeuwde en gladde wegen meer ongelukken dan op droge wegen?
A
Banden hebben meer grip op gladde wegen, dan duurt het langer voor je stilstaat.
B
Banden hebben meer grip op gladde wegen, dan sta je sneller stil.
C
Banden hebben minder grip op gladde wegen, dan duurt het langer voor je stilstaat.
D
Banden hebben minder grip op gladde wegen, dan sta je sneller stil.

Slide 23 - Quiz

Een tennis-speler slaat een bal terug naar de tegenstander. Door de slag ontstaat een kracht op de tennis-bal. Wat gebeurt met de bal?
A
De bal krijgt alleen een verandering van vorm
B
De bal krijgt alleen een verandering van richting.
C
De bal krijgt alleen een verandering van snelheid.
D
De bal krijgt een verandering van vorm, van richting en van snelheid

Slide 24 - Quiz

2B - 6.1 Soorten krachten
Krachtmeter
Een kracht kun je meten met een krachtmeter. De krachtmeter heeft een schaalverdeling waarop je de kracht kunt aflezen. De meter in het voorbeeld meet een kracht van 0,68 N. 

Deze schaalverdeling gaat van 0 tot 1 N. Om een grotere kracht dan 1 N te meten, heb je een krachtmeter nodig met een sterkere veer. Zoals een krachtmeter van 5 N of van 10 N.








Slide 25 - Slide

Chantal doet een proef. Ze hangt een gewicht aan een krachtmeter. De krachtmeter rekt uit. Door welke soort kracht rekt de krachtmeter uit?
A
zwaartekracht
B
veerkracht
C
magnetische kracht
D
elektrische kracht

Slide 26 - Quiz

Hoe noem je een beweging waarbij de snelheid groter wordt?
A
optrekkende beweging
B
versnelde beweging
C
snelle beweging
D
aanhoudende beweging

Slide 27 - Quiz

Wat versta je onder de remweg?
A
de afstand die je hebt afgelegd voordat je remt
B
de afstand die je hebt afgelegd bij het remmen
C
het stuk weg waarop je remspoor te zien is
D
het remspoor dat je achterlaat

Slide 28 - Quiz

schrijf soorten krachten op, kijk in je boek voor inspiratie :)

Slide 29 - Open question

Snel reageren zorgt voor meer veiligheid. In welke situaties reageer je trager dan normaal? Noem er 3

Slide 30 - Open question

Slide 31 - Video

wat is veiliger in een botsing, een oude stalen auto of een moderne auto?
De stalen, want die deuken niet
geen van beide
de moderne auto
beide auto's zijn even veilig

Slide 32 - Poll

Hoe snel een auto tot stilstand komt, hangt af van de toestand van de weg. Op een besneeuwde weg hebben banden minder grip dan op een droge weg.

Zet in de juiste volgorde. 
Zet de situatie waarbij de auto het snelst tot stilstand komt bovenaan.
1
2
3
Droge weg
Besneeuwde weg
Natte 
weg

Slide 33 - Drag question

Tijdens het fietsen kun je versnellen en vertragen.

Wat is waar?
A
Als je versnelt dan ga je steeds langzamer bewegen.
B
Als je versnelt dan ga je steeds sneller bewegen.
C
Als je vertraagt dan ga je steeds langzamer bewegen.
D
Als je vertraagt dan ga je steeds sneller bewegen.

Slide 34 - Quiz

Wat is de eenheid van zwaartekracht?
A
gram
B
pond
C
newton
D
kilogram

Slide 35 - Quiz

Je tilt een zware steen op met een hefboom. Hoe heet de plaats waar de hefboom de steen omhoog duwt?
A
het lastpunt
B
het draaipunt
C
het krachtpunt
D
het buigpunt

Slide 36 - Quiz

Soms reageren mensen langzamer in het verkeer. Schrijf dingen op waardoor iemand langzamer reageert

Slide 37 - Mind map