Les 1 21-11 1A/B

Le ________________________
1 / 12
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Le ________________________

Slide 1 - Slide

Plan du cours
1. Les buts du cours
2. Mini test: de vraagwoorden in het Frans
3.Prononciation apprendre 8
4. Ecrire: Zelfstandig werken
5. Apprendre 8 oefenen + quizlet live
6. Doelen van de les behaald? 

Slide 2 - Slide

1. Les buts du cours
Kennis: 

-Je kunt schrijven over je school en/ of hobby's

-Je hebt een paar woordjes van apprendre 8 geleerd. 
 




Slide 3 - Slide

2. Sleep de Franse vraagwoorden naar de Nederlandse
waar
hoe
hoeveel
wanneer
wie
wat
combien
qu'est-ce que
qui
quand
comment

Slide 4 - Drag question

3. Prononciation

Prends ton livre à la page 108, lis à voix haute  apprendre 8 avec la prof. 
Neem 2 minuten om met je buurman/buurvrouw te praten.

Slide 5 - Slide

4. Zelfstandig werken
Écrire:
Exercices 24, 25, 27, 28 et 29 pages 102-105

Vlog maken (les 2):
Gesprek/ interview voorbereiden en opnemen. 
Zie op magister voor meer details.

Slide 6 - Slide

5. Quizlet: apprendre 8 p. 108
Prends ton téléphone et va sur Quizlet live.
Utilise ton vrai prénom!


Bonne chance! :)

Slide 7 - Slide

Les buts du cours
Kennis: 

-Je kunt schrijven over je school en/ of hobby's

-Je hebt een paar woordjes van apprendre 8 geleerd. 
 




Slide 8 - Slide

6. Wat heb je tijdens de les geleerd?

Slide 9 - Open question

2b. Grammaire II: uitleg
Aimer: Houden van
Adorer: Dol op zijn
Préférer: Liever hebben
Détester: Een hekel hebben aan

Als je een van deze 4 werkwoorden gebruikt, dan moet je altijd le, la, l' of les gebruiken. Bijvoorbeeld: J'aime la pizza

Slide 10 - Slide

2b. Grammaire I
-De ER- werkwoorden zijn werkwoorden die eindigen op ER.
Bijvoorbeeld: regarder, écouter, aimer, manger...

-Alle regelmatige ER-werkwoorden bestaan uit een stam (infinitief min -ER) + uitgang. 
Bijvoorbeeld: Danser - er = dans+ uitgang...



Slide 11 - Slide

2c. Grammaire I: Danser
Haal eerst -ER van het werkwoord. Danser: dans (dit is de stam) 
              Je danse                        Ik dans
              Tu danses                     Jij danst
               Il/ elle/ on danse        Hij/ zij/ men danst of wij dansen
               Nous dansons            Wij dansen
               Vous dansez               Jullie dansen/ u danst
               Ils/ elles dansent       Zij dansen (m/v)

Slide 12 - Slide