Thema 5: Vervoer (Woordenschat boekje 1)

Thema 5: Vervoer
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 4

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Thema 5: Vervoer

Slide 1 - Slide

Wat is een ander woord voor 'tegenkomen'?
A
Bestellen
B
Afleveren
C
Plannen
D
Ontmoeten

Slide 2 - Quiz

Wat is een 'noodlanding'?
A
Alles wat je meeneemt op reis
B
Raam in de muur van een kantoor waar je geholpen wordt
C
Gedwongen landing van een vliegtuig
D
Sneltrein die alleen in grote steden stopt

Slide 3 - Quiz

Wat is een ander woord voor 'korting'?
A
Reductie
B
Perron
C
Bagage
D
Tandem

Slide 4 - Quiz

Hoe heet dit vervoersmiddel?
Tandem
Jeep
Touringcar
Intercity

Slide 5 - Drag question

'In een andere tram, metro of trein stappen'
A
Afleveren
B
Overstappen
C
Bestellen
D
Reduceren

Slide 6 - Quiz

Hoe heet het als iets langzamer of later gaat dan je verwacht had?
A
Controle
B
Bestemming
C
Loket
D
Vertraging

Slide 7 - Quiz

'Conducteurs in de metro kwamen vandaag vervoersbewijzen ...........'
A
Bestellen
B
Afleveren
C
Controleren
D
Plannen

Slide 8 - Quiz

Waar rijden deze mensen op?
Vespa
Fatbike
Mountainbike
Step
Tandem
Skateboard

Slide 9 - Drag question

Wat betekent 'aankomsttijd'?
A
De tijd waarop je ergens vertrekt
B
De tijd waarop je ergens aankomt
C
De tijd tussen treinen in
D
De tijd op een stationsklok

Slide 10 - Quiz

'Raam in de muur van een kantoor waar je geholpen wordt'
A
Jeep
B
Bestelling
C
Reductie
D
Loket

Slide 11 - Quiz

Wat is de betekenis van 'transport'?
A
Het vervoeren
B
Het bestellen
C
Het vertragen
D
Het afleveren

Slide 12 - Quiz

Wat is dit voor vervoersmiddel?
Limousine
Jeep
Touringcar
Stationwagen
Truck
Straaljager

Slide 13 - Drag question

'Ik ga een maand op reis en dat betekent dat ik veel ...... bij me heb'
A
Passagiers
B
Bagage
C
Plannen
D
Perron

Slide 14 - Quiz

'Als ik nu de trein instap dan ben ik over een uur op mijn ..........'
A
Bestelling
B
Beweging
C
Instelling
D
Bestemming

Slide 15 - Quiz

Wat betekent het woord 'passagier'?
A
De dingen die je hebt besteld
B
Sneltrein die alleen in grote steden stopt
C
Iemand die meereist in een vervoersmiddel
D
Iemand die de trein bestuurt

Slide 16 - Quiz

BONUSVRAAG
Hoe noemen ze deze trein?

Slide 17 - Open question

Succes bij de toets!

Slide 18 - Slide