Cursus 1 paragraaf 4 tekstverbanden en signaalwoorden les 1

Cursus 1 paragraaf 4 tekstverbanden en signaalwoorden
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Cursus 1 paragraaf 4 tekstverbanden en signaalwoorden

Slide 1 - Slide

Schakeltijd

3 minuten:
- je pakt je Nieuw Nederlands en je schrift
- telefoon in de telefoonzak

Slide 2 - Slide

Opstart:
Alinea's en kernzinnen in zakelijke teksten
Ik kan tekstverbanden herkennen aan de hand van signaalwoorden
Ik weet wat signaalwoorden zijn en waar ze voor gebruikt worden
signaalwoorden
tekstverbanden
Verschillende signaalwoorden herkennen
Heb je de instructie begrepen?
Cursus 1 paragraaf 4
Opdracht 
Hoe hebben we gewerkt?
Leesboek meenemen --> vrijdag

Slide 3 - Slide

Lesdoelen
Ik kan tekstverbanden herkennen aan de hand van signaalwoorden
Ik weet wat signaalwoorden zijn en waar ze voor gebruikt worden

Slide 4 - Slide

Woord van de week

1. betekenis
2. zin maken (wie is nog niet geweest deze week?)

Slide 5 - Slide

Signaalwoorden en tekstverbanden

Signaalwoorden: geven een signaal --> let op!
Je vindt ze in allerlei teksten. 

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Even checken of jullie het begrepen hebben....

Slide 8 - Slide

Welk signaalwoord is GEEN signaalwoord voor 'opsomming'?
A
en
B
ook
C
daarna
D
tevens

Slide 9 - Quiz

Wat is een signaalwoord
Wat zijn signaalwoorden?
A
Woorden die verbanden tussen zinnen leggen
B
Woorden die zelfstandig een betekenis hebben
C
Woorden die iets zeggen over het deelonderwerp
D
Woorden die extra informatie geven

Slide 10 - Quiz

Een argument kun je herkennen aan het signaalwoord 'dus'
A
Juist
B
Onjuist

Slide 11 - Quiz

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor voorbeeld?
A
zoals
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan

Slide 12 - Quiz

Signaalwoorden voor tijdsvolgorde
zijn:
A
vanwege,
B
toen, maar, omdat
C
eerst, daarna, nadat

Slide 13 - Quiz

Signaalwoorden helpen je om verbanden in een tekst te herkennen
A
Waar
B
Niet waar

Slide 14 - Quiz

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor opsomming?
A
zoals
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan

Slide 15 - Quiz

Vragen?

Slide 16 - Slide

Aan het werk
Cursus 1 paragraaf 4
blz. 23-27
BK: opdr. 1, 2, 3 en 5 (alleen ipv in tweetallen)
óf lezen in je leesboek

Klaar? Maak puzzel 2 of 3 op blz. 237-238
timer
20:00

Slide 17 - Slide

Evaluatie lesdoelen
Ik kan tekstverbanden herkennen aan de hand van signaalwoorden.
Ik weet wat signaalwoorden zijn en waar ze voor gebruikt worden.

Wat is nog moeilijk? 
Wat gaat al goed?

Slide 18 - Slide

Huiswerk
Afmaken opdrachten

Cursus 1 paragraaf 4
BK: opdr. 1. 2. 3 en 5 (alleen ipv in tweetallen)

Slide 19 - Slide