Aanleiding
👉 Waarom je iets schrijft of organiseert.
Voorbeeld: De verjaardag is de aanleiding voor de uitnodiging.
Aanhef
👉 De eerste zin waarmee je een brief of bericht begint.
Voorbeeld: “Beste mevrouw Jansen” of “Hey Tim!”
Locatie
👉 De plek waar iets gebeurt.
Voorbeeld: Het feest is op school = de locatie is school.
Aanspreekvorm
👉 Hoe je iemand aanspreekt.
Voorbeeld: “u” is netjes, “jij” is voor iemand die je goed kent.
Afsluiting
👉 De laatste zin van een brief of bericht.
Voorbeeld: “Met vriendelijke groet” of “Groetjes!”
Formeel taalgebruik
👉 Netjes en beleefd praten of schrijven.
Gebruik je bij: een docent, directeur, of iemand die je niet goed kent.
Voorbeeld: “Kunt u mij laten weten of u komt?”
Informeel taalgebruik
👉 Taal die je gebruikt met vrienden of familie.
Voorbeeld: “Laat je ff weten of je komt?”
Lay-out
👉 Hoe de tekst eruitziet op papier of op het scherm.
Let op: duidelijke kopjes, witregels, netjes verdeeld.
Structuur
👉 De volgorde van de tekst.
Bijvoorbeeld: eerst de aanhef, dan de informatie, dan de afsluiting.