Hoofdstuk 4 les 2

Welkom
1 / 23
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Welkom

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen deze les?
  • Leerdoelen vorige les
  • Huiswerk bespreken
  • Leerdoelen vandaag
  • Uitleg 4.3
  • Maken opdrachten
  • Afsluiten van de les

Slide 2 - Slide

Leerdoelen vorige les
  • Je weet wat het verschil is tussen een zelfstandige een een zzp'er. 
  • Je kunt beroepen noemen die in loondienst of als zelfstandige worden uitgevoerd.
  • Je kunt rekenen met afzet, omzet,                                          brutowinst en nettowinst.

Slide 3 - Slide

Een winkel verkoopt 14 boeken. De boeken kosten € 12,50 per stuk.
Wat is hier de afzet?
A
14
B
12,50
C
175
D
1,50

Slide 4 - Quiz

Wat is een zelfstandige
A
Iemand die in loondienst werkt
B
Geld door klanten
C
Iemand die met eigen bedrijf geld verdient

Slide 5 - Quiz

Wanneer ben je in loondienst?
A
Als je een werknemer bent.
B
Als je een zelfstandig ondernemer bent.

Slide 6 - Quiz

Een winkel verkoopt 14 boeken. De boeken kosten € 12,50 per stuk.
Wat is hier de omzet?
A
14
B
12,50
C
175
D
1,50

Slide 7 - Quiz

De omzet van de kledingwinkel van Kevin is € 35.000, de inkoopwaarde is € 15.000 en de bedrijfskosten zijn € 7.500.

De brutowinst is:
A
€ 20.000
B
€ 12.500
C
€ 2.500
D
€ 75.000

Slide 8 - Quiz

Noem een voorbeeld van bedrijfskosten

Slide 9 - Open question




Huiswerk bespreken

Slide 10 - Slide

Leerdoelen 
  • Je weet wat een ondernemingsplan is en waarom een ondernemingsplan wordt gemaakt.
  •  Je weet wat er in een financieelplan staat.
  • Je weet wat er in het marketingplan staat.

Slide 11 - Slide



Op de jaarlijkse buurtmarkt wil je zakjes chips gaan verkopen.
Waar moet je aan denken?

Slide 12 - Slide

Doel van een onderneming
Het doel van een onderneming is het maken van winst.

winst = omzet - kosten

Slide 13 - Slide

Afzet en omzet
Afzet = het aantal dat verkocht wordt

Omzet = het bedrag in geld dat de verkoper ontvangt van de kopers --> afzet x verkoopprijs

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Video

Inkoopwaarde van de omzet
De inkoopwaarde van de omzet geeft aan hoeveel de aanbieder/winkelier zelf betaald heeft om de producten in te kopen.

Inkoopwaarde van de omzet = inkoopprijs x aantal verkochte producten 

Slide 16 - Slide

Brutowinst 
Brutowinst = omzet - inkoopwaarde van de omzet 

Voorbeeld: Rikki heeft 2000 producten gekocht tegen een inkoopprijs van €10. Deze producten verkoopt ze voor €25 per stuk. Wat is haar brutowinst?
  • Omzet = 25 x 2000 = 50.000
  • Brutowinst = €50.000 - (2000 x 10) = €30.000

Slide 17 - Slide

Ga aan de slag!

Maak opdracht 4.2 t/m 4.6

Tijd: Ongeveer 15 minuten
Je mag fluisterend overleggen

Eerder klaar? Lees blz. 54 en 55 goed door.
timer
15:00

Slide 18 - Slide

Welke kosten heeft een bedrijf, naast inkoopkosten, nog meer?

Slide 19 - Slide

Van omzet naar nettowinst
Omzet                                              = verkoopprijs x afzet  
Inkoopwaarde                              = inkoopprijs x afzet
-----------------    -
Brutowinst
Bedrijfskosten                              (Bijvoorbeeld: loon, huur, etc.)
-----------------     -
Nettowinst                                      

Slide 20 - Slide

Even oefenen

Slide 21 - Slide

Ga aan de slag!

Maak opdracht 4.2 t/m 4.14 = huiswerk voor volgende week

Je mag fluisterend overleggen


Slide 22 - Slide

Fijne dag & tot volgende week!

Slide 23 - Slide