19-05 tot 23-05

¡Bienvenidos a la clase de Español!
Profesor Gómez
Miércoles, Mayo 21 de 2025
1 / 37
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

¡Bienvenidos a la clase de Español!
Profesor Gómez
Miércoles, Mayo 21 de 2025

Slide 1 - Slide

OBJETIVOS DOELEN
1.  Capítulo 4 De aventura en Perú:

Ik ben meer te weten gekomen over de comunidad Navarra
Ik kan een gesprek begrijpen tussen twee klasgenootjes die praten over school.
Ik ken de Spaanse woorden voor schoolvakken en de dagen van de week
Ik kan een tekst lezen over Joseba die vertelt over een schooldag 
Ik kan het werkwoord ir (gaan) correct vervoegen in het Spaans

Slide 2 - Slide

Lesplan 
  • Inleiding lezen
  • BRON A
  • Dagen van de week/schoolvakken
  • Werkwoord GAAN in het Spaans 
Mayo 2025

Slide 3 - Slide

Capítulo 4: ¡VAMOS AL INSTITUTO!
Pak voor deze les:
1. Boeken
2. Schrift

Slide 4 - Slide

Libro Página 34

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Structuur van de te schrijven 
Pak je schrift en maak aantekeningen!



















































++

Slide 7 - Slide

Bron D - Het werkwoord GAAN

Slide 8 - Slide

IR = gaan
> 'Ir' betekent 'gaan'

> 'Ir' is een onregelmatig werkwoord. 

> Leer deze dus uit je hoofd!





Slide 9 - Slide

Het voorzetsel 'a' / 'al'
Het betekent : naar (richting)

Ik ga naar huis. Voy a la casa.

Wij gaan naar school. Vamos al colegio.

a + el = al

Slide 10 - Slide

IR (A)


Voy al supermercado                                        a + el = al
Voy a la estación de tren                                 a + la = a la 

Slide 11 - Slide

Ellos van al estadio
Laura va a la escuela
Laura va al instituto

Slide 12 - Slide

Ejercicio 14 - Página 14

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

HUISWERK - Plenda
HUISWERK voor VIERNES 23 Mayo: 1, 2, 3, 4, 5, 9, 15, 16.

Slide 15 - Slide

BRON A

Slide 16 - Slide

Bron B

Slide 17 - Slide

Bron C

Slide 18 - Slide

Het werkwoord "Tener" 
Tener = hebben                                                      Edad = Leeftijd

Yo
Él/ella/usted
Nosotros
Vosotros
Ellos/ellas/ustedes
Tengo
Tienes
Tiene
Tenemos
Tenéis
Tienen
Uit je hoofd leren

Slide 19 - Slide

VIVIR - Wonen/leven
Yo vivo
Ik leef
Tú vives
Jij leeft
Él/ella/usted vive
Hij/zij/U leeft
Nostros/as vivimos
Wij leven
Vosotros/as vivís
Jullie leven
Ellos/ellas/ustedes viven
Zij leven

Slide 20 - Slide

Tener
Tener = hebben

Yo
Él/ella/usted
Nosotros
Vosotros
Ellos/ellas/ustedes
Tengo
Tienes
Tiene
Tenemos
Tenéis
Tienen
1. Yo (tener) _______ 14 años.
2. Ana (tener) ______ el pelo rubio.
3.Juan (tener) _______ muchos amigos.
4. Ana y Esther (tener) _________ dos perros

Slide 21 - Slide

Drag and drop TENER 
timer
1:00
Maria y Juan _____ (tener) un perro
Cristina  y yo______(tener) amigas en Argentina.
Tú________ (tener) un perro muy bonito.
Yo _______ (tener) un apartamento en Madrid
Pedro  y tú _____(tener-vosotros) familia en España.

 tienen

tenemos
tienes

tengo

tenéis 

Slide 22 - Drag question

Lars y Sem _____ (tener) un perro.
Ryan y yo______(tener) amigas en Argentina.
Tú________ (tener) un perro muy bonito.
Yo _______ (tener) un apartamento en Madrid
Tess y tú _____(tener) familia en España.

 tienen

tenemos
tienes
tengo

tenéis 

Slide 23 - Drag question

 _______(tener-yo) clases de español con Lisa. 
Sam___________ (tener) clases de español hoy.
Emely y Luke _______________(tener) tres horas de clase.
Vosotros ___________ (tener) clases tres veces a la semana.
No, nosotros _____ (tener) clases español los lunes.
Tú...................................(tener) mis libros, en tu bolso.
tengo
tiene
tienen 
tenéis
tenemos
tienes

Slide 24 - Drag question

BRON J :
Het bijvoeglijk naamwoord

Slide 25 - Slide

Los adjetivos
Wat is een bijvoeglijk naamwoord?
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
De rode auto.

Slide 26 - Slide

Het rode
shirt .
La camiseta roja

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Welk bijvoeglijk naamwoord past het beste bij de zin?
Mi hermana está (verliefd) de Enrique Iglesias.
Mi abuela tiene un coche (witte).
Ana compra unos zapatos (blauw)
Los abuelos de Pablo son (aardig).
El primo de Alicia es (knap).
Tenemos una terraza muy (groot).
simpáticos
blanco
grande
enamorada
guapo
azules

Slide 29 - Drag question

Verwijder de foute bijvoeglijke naamwoorden. Plak blokjes op de foute opties
La camiseta es      bonito         bonita
Tengo la talla       pequeño     pequeña
No tenemos tallas    grande      grandes
Tengo dos faldas          blanco      blancas
Es un vestido              negro      negra

Slide 30 - Drag question

Álbum de mi familia

Slide 31 - Slide

tante
vader
oom
zus
neef
grootouders
zoon
moeder

abuelos
hijo
tía
primo
padre
hermana

tío
madre

Slide 32 - Drag question

La Familia

Slide 33 - Slide

Ik ben klaar voor de toets!
😒🙁😐🙂😃

Slide 34 - Poll


Ik weet wat ik moet doen voor de opdracht "Álbum de mi familia".
1 (NO)
2
3
4
5
6
7
8
9
10 (SÍ, POR SUPUESTO)

Slide 35 - Poll

¡Hasta la próxima clase!

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Link