Quiz hoofdstuk 6

1 / 35

Slide 1: Slide

DuitsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 3

This lesson contains 35 slides, with interactive quiz and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Spelregels

- Antwoorden na timer van 20 seconden

- Niet meedoen / storen = een alternatieve opdracht op de gang

- Spieken = voor de vraag gediskwalificeerd

Slide 2 - Slide

Leerstof = hoofdstuk 6

- woordenlijsten ABDFG

- persoonlijke voornaamwoorden in 1e en 4e naamval

- voorzetsels van de 4e naamval

- ontleden van onderwerp en lijdend voorwerp

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Ich kaufe Blumen für du.

Slide 5 - Slide

Ich laufe durch den Tunnel.

den Tunnel = 4e naamval

Slide 6 - Slide

het schoolplein = das Schulhof

Slide 7 - Slide

om jullie = um ihr

Slide 8 - Slide

Herr Maier, was haben Sie gegen ihn?

Sie = 4e naamval

Slide 9 - Slide

de vakken = die Fächer

Slide 10 - Slide

Wie schmeckt deine Pizza?

deine Pizza = 4e naamval

Slide 11 - Slide

Voor hen = für ihn

Slide 12 - Slide

Er ist mein Deutschlehrer.

Er = 1e naamval

Slide 13 - Slide

Nederlands = Niederlandisch

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Das Buch ist spannend.

das Buch =

a. 1e naamval

b. 2e naamval

Slide 16 - Slide

Ich laufe ... den Tunnel.

a. für

b. gegen

c. durch

d. ohne

Slide 17 - Slide

Ich mache mich Sorgen ... meine Mutter.

a. für

b. gegen

c. durch

d. um

Slide 18 - Slide

het gevoel =

a. das Gefuhl

b. das Gefühl

c. das Gefhül

d. das Gefül

Slide 19 - Slide

Ich winke zu meinen Schülern und begrüße sie.

sie =

a. 1e naamval

b. 4e naamval

Slide 20 - Slide

Kannst du für .. ein Wörterbuch mitbringen?

a. er

b. du

c. wir

d. mich

Slide 21 - Slide

Im Sportunterricht spielen .... gegen euch.

a. er

b. du

c. wir

d. uns

Slide 22 - Slide

Wo ist dein Fahhrad? Bist du ohne ... gekommen?

a. er

b. es

c. wir

d. uns

Slide 23 - Slide

Herr Maier, das Buch ist für Sie.

Sie =

a. 1e naamval

b. 4e naamval

Slide 24 - Slide

Schrijf het op

Slide 25 - Slide

zonder haar

Slide 26 - Slide

voldoende =

Slide 27 - Slide

Was kaufst du für deine Mutter?

Du = 1e of 4e naamval?

Slide 28 - Slide

Der Mann begrüßt das Kind.

das Kind = 1e of 4e naamval?

Slide 29 - Slide

Was haben sie gegen .... (jullie)?

Slide 30 - Slide

door hem =

Slide 31 - Slide

de onzin =

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Slide

Wie hat den Unterricht euch gefallen?

😒🙁😐🙂😃

Slide 35 - Poll

Quiz hoofdstuk 6

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Poll

More lessons like this

Quiz hoofdstuk 6

4T K2 voorzetsels en voornaamwoorden

2MH Kap 7 Persoonlijk vnw 4e naamval

Voorzetsels + 4e naamval en prs.vnw 1e en 4e naamval (gram C)

P4_ Paragraaf C_Kapitel 6

3 havo Kapitel 2 4 les DU 4

03-12-2021 Havo 3B - Grammatik - Persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden

Personalpronomen met voorzetsels 4e naamval