CG2 L3 U9 ser-estar / INDEF-IMPERF

El programa

  1. Repaso de la lección anterior
  2. Repaso Indefinido-Imperfecto
  3. U9 SER y ESTAR (ej. 7 & 8 TB ) 
  4. Bespreken R&S 5 
  5. TT U 4 en 5+ ser /estar bereid je voor 
1 / 32
next
Slide 1: Slide
SpaansHBOStudiejaar 1

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

El programa

  1. Repaso de la lección anterior
  2. Repaso Indefinido-Imperfecto
  3. U9 SER y ESTAR (ej. 7 & 8 TB ) 
  4. Bespreken R&S 5 
  5. TT U 4 en 5+ ser /estar bereid je voor 

Slide 1 - Slide

Aquí hay que poner una test para ver si saben las cosas con verdadero of falso, por ejemplo 

Slide 2 - Slide

Indefinido
Vorig jaar heeft opa nog gefietst
(één keer) 

Imperfecto
Vorig jaar fietste opa nog 
(regelmatig) 
Lidia belde om 17.00 uur 
(op een specifieke moment) 

Lidia heeft gebeld 
(geen specifieke moment) 

De hond was erg agressief 
(een beschrijving)  

De hond heeft me gebeten
(een feit)  

Terwijl ik fietste regende het 
(dingen op hetzelfde moment)  

Slide 3 - Slide

INDEFINIDO
IMPERFECTO
Eenmalige handelingen & gebeurtenissen in het verleden (1)

  • Gisteren  gingen we naar een restaurant 

  • We dronken wijn 

  • Wij aten pasta  

  • Zij at ook een dessert

Beschrijvingen in het verleden van mensen, dingen of plaatsen

  • Zij had een rode jurk

  • De wijn was erg duur.  

  • Het restaurant was erg chic 

  • Het eten was erg lekker 
SITUACIÓN 1 
(1) Indefinido:  ook opeenvolgende gebeurtenissen: Ayer fui a un restaurante, comí espaguetis y bebí vino blanco

Slide 4 - Slide

INDEFINIDO
IMPERFECTO
  • Ayer (nosotros) fuimos a un restaurante
  • Ella tenía un vestido rojo 
  • Ayer fuimos a un restaurante y ella tenía un vestido rojo. 

  • (nosotros) bebimos vino 
  • (el vino) era muy caro 
  • Bebimos vino pero era muy caro  

  • (nosotros) comimos pasta 
  • El restaurante era muy chic 
  • Comimos pasta y el restaurante era muy chic 

  • Ella comió un postre
  • La comida estaba muy rica 
  • Ella comió un postre y la comida estaba muy rica 

SITUACIÓN 1 
Beide verleden tijden kunnen in één zin voorkomen, dan geeft de Indefinido de handeling aan die centraal staat en de imperfecto beschrijft de reden voor de handeling of de omstandigheden waaronder de handeling plaatsvond. 

Slide 5 - Slide

IMPERFECTO
Gewoonten 

Toen ik klein was ging ik iedere week naar de markt. 

Mijn moeder kocht altijd chocolade voor mij. 




SITUACIÓN 2

Slide 6 - Slide

IMPERFECTO
Gewoonten 

  • Toen ik klein was ging ik iedere week naar de markt. 
  • Cuando era pequeña, iba todas las semanas al mercado 

  • Mijn moeder kocht altijd chocolade voor mij. 
  • Mi madre siempre compraba chocolate para mí. 
  • Let op! cuándo = wanneer, cuando = toen 




SITUACIÓN 2

Slide 7 - Slide

IMPERFECTO
Beleefdheid 

Ik zou graag een consult bij de dokter willen aanvragen 

Quería solicitar una consulta con el médico
SITUACIÓN 3

Slide 8 - Slide

El indefinido: Poeh..
Plotseling,Opeenvolgend, Eenmalig, Historisch
  • Plotselinge gebeurtenissen
     De repente empezó a llover 
  • Opeenvolgende handelingen/gebeurtenissen ( en toen, en   toen.....
     Entré en la tienda, pedí una barra de pan, pagué y volví a casa
  • Eenmalige gebeurtenis
     Nací en 1992
  • Historische gebeurtenissen
     Los españoles gobernaron en América Latina por 400 años. 

Slide 9 - Slide

El  imperfecto  (GRABIG)
(Gewoonte, Reden, Achtergrondinformatie,Beschrijving, Intentie, Gelijktijdigheid) 
  • Voor gewoontes of herhaalde gebeurtenissen in het verleden.
     Cuando vivía en Salamanca iba todos los días a la piscina.
  • voor het aangeven van de reden dat iets gebeurt
      Llegué tarde porque había mucho tráfico
  • voor het geven van achtergondinformatie
       Todavía había luz cuando....
  • Voor het beschrijven van personen of zaken in het verleden.
      Mi abuelo era alto y llevaba gafas.
intenties
      Quería estudiar más pero.....
  • gelijktijdige handelingen
      Cuando cocinaban, hablaban mucho
                                                         
   
     

Slide 10 - Slide

Elige una Ind para indefinido y Imp para imperfecto 
1. Afgelopen zondag ben ik Luis tegengekomen in de bioscoop. 
2. Opa en oma woonden in een klein dorp 
3. Mijn zoon is in 2004 geboren.
4. Ze was slank en ze had donker haar. 
5. De mensen hadden het erg naar hun zin. 
6. Toen we het allemaal al eens waren, zei Carlos ineens nee.
7. Omdat de kleine gisteren koorts had, ben ik met hem naar de dokter gegaan.
8. Hij was in diepe slaap toen de telefoon ging.
9. Ik kreeg een ongeluk toen ik op vakantie was in Mallorca.
10. Ik leerde Adriana in 2006 leren kennen. Zij was een erg mooie meid.

Respuestas
1. indef.El domingo pasado me encontré con Luis en el cine. 
2. imperf. Los abuelos vivían en un pueblo pequeño. 
3. indef. Mi hijo nació en el 2004
4. Imperf. Ella era delgada y tenía el pelo moreno. 
5. imperf. La gente se divertía mucho 
6. imperf / indef Cuando todos estábamos de acuerdo, Carlos dijo 'no' 
7. imperf / indef Como ayer el pequeño tenía fiebre, lo llevé al médico.
8. impef / indef Estaba profundamente dormido cuando sonó el teléfono.
9. indef / imperf Tuve un accidente cuando estaba de vacaciones en Mallorca.
10. indef / imperf Conocí a Adriana en 2006. Ella era una chica muy bonita.

Slide 11 - Slide

HABLAMOS 
Denk aan een speciaal moment in je leven. Vertelt eerst de omstandigheden (imperfecto) en dan de gebeurtenissen (idefinido). 
circunstancias - omstandigheden 

¿Cuántos años tenías?
¿Qué día era?
¿Dónde estabas? 
¿Qué tiempo hacía?
¿Cómo te sentías? 
¿Quién más había? 

Acontecimientos - gebeurtenissen

¿Que sucedió? 
¿Qué hiciste? 
¿Qué dijiste? 
¿Que hicieron los otros? 
¿Cómo te sentiste? 

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Video

R & S Unidad 5 

Slide 14 - Slide

Un tema nuevo, la diferencia entre SER y ESTAR 
TEMA NUEVO: La diferencia entre SER y ESTAR 

Marta es una mujer joven y guapa 

Slide 15 - Slide

Pretérito Perfecto
Pretérito Indefinido
Presente
SER Y ESTAR  (ZIJN) 
Pretérito Imperfecto
Presente
Pretérito Perfecto
Pretérito Indefinido
Pretérito Imperfecto
SER
Estar

Slide 16 - Slide

Uso de SER y ESTAR 

Slide 17 - Slide




Mi compañera ..... chilena. En clase de español ........... sentada a mi lado.  
Elige el verbo correcto
A
es/está
B
está/es
C
es/es
D
está/está

Slide 18 - Quiz




¿................. nueva en esta universidad? 
A
Estás
B
Eres
C
Somos
D
Estamos

Slide 19 - Quiz




Mis botas ....... nuevas. ......... en mi armario
A
están/son
B
estáis/son
C
sois/están
D
son/están

Slide 20 - Quiz




Mis amigos y yo..................
expertos en kárate
A
estamos
B
están
C
somos
D
son

Slide 21 - Quiz




Vosotros ........ mis mejores amigos, y por eso .......... muy contento
A
estáis/estoy
B
son/soy
C
estáis/estás
D
sois/estoy

Slide 22 - Quiz

Unidad 9 pg. 80 Una escuela llena de futuro 
Mira este trailer 

¿De qué trata este documental? 
 

Slide 23 - Slide

Libro U9 ej. 7 & 8 

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Pg. 80 7.c

Slide 26 - Slide

Pg. 81, ej. 8

Slide 27 - Slide


Haz WB p. 83 ej. 5 & 6 
timer
8:00

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

DEBERES 
- Estudia la gramática  
- Aprende el vocabulario 
- Libro de trabajo WB U9 ej. 3, 4a, 7,  14 
- Voor maandag bereid je 
de TT van unidad 4 en 5 en SER & ESTAR voor

Slide 32 - Slide