H2

Is iedereen er klaar voor?
A
allang
B
nee
C
ja
D
bijna
1 / 65
next
Slide 1: Quiz
ScheikundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 65 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Is iedereen er klaar voor?
A
allang
B
nee
C
ja
D
bijna

Slide 1 - Quiz

2.1 Moleculen en atomen
Bekende moleculen:
  • H2O
  • CO2
  • O2
  • CH4 
  • NH3

Slide 2 - Slide

Welke uitspraak is juist?
A
een atoom is opgebouwd uit een of meer moleculen.
B
een molecuul is bij alle stoffen ongeveer even groot.
C
een molecuul is een bouwsteen van een atoom.
D
een molecuul is opgebouwd uit een of meer atomen.

Slide 3 - Quiz

Het molecuulmodel
  • Elke stof bestaat uit moleculen
  • Elke stof zijn eigen soort moleculen
  • Moleculen bewegen altijd
  • Hoe hoger de temperatuur hoe snelle moleculen bewegen
  • Moleculen trekken elkaar aan 
  • Er zit niets tussen de moleculen

Slide 4 - Slide

Stoffen bestaan dus uit moleculen. 
Hieronder staan drie afbeeldingen. 
Koppel de juiste afbeelding aan de juiste fase. 
Vaste fase
Vloeibare fase
Gasvormige fase

Slide 5 - Drag question

kenmerkende regelmatige structuur van veel vaste stoffen
De drie toestanden waarin je stoffen kunt tegenkomen. vaste stof, vloeistof en gas. 
toestand waarbij een stof gasvormig is. 
Waterdamp bijvoorbeeld staat uit water in de gasvormige toestand. 
toestand waarin een stof zich kan bevinden. IJs bestaat bijvoorbeeld uit water dat in een vaste toestand bevindt. 
druppels of ijskristallen die door de weersomstandigheden ontstaan. 
zeer koude regen die bevriest als hij de bevroren grond raakt. 
toestand waarbij een stof vloeibaar is.
vloeistof
kristalstructuur
gas
vaste stof
neerslag
ijzel
fasen 

Slide 6 - Drag question

Micro- & Macroniveau
Macroniveau is alles wat tastbaar en waarneembaar is

Op microniveau kijk je naar de moleculen & atomen

Slide 7 - Slide

Als je naar moleculen en atomen kijkt dan kijk je op
A
microniveau
B
macroniveau

Slide 8 - Quiz

Als water kookt zie ik waterdamp ontstaan. Dit is een waarneming op macroniveau
A
juist
B
onjuist

Slide 9 - Quiz

§2.2 
Periodiek systeem
en Atomen

Slide 10 - Slide

Leerdoelen
Na deze les weet ik...:
  • hoe het periodiek systeem der elementen opgebouwd is
  • de specifieke namen van groep 1, 2, 17 en 18

Na deze les kan ik...:
  • omschrijven hoe een atoom opgebouwd is
  • bepalen hoeveel deeltjes een specifiek atoom heeft

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Video

Slide 13 - Slide

Uitleg
Perioden 
-> Horizontale rij
-> Gerangschikt op toenemende massa

Groepen
-> Verticale kolom
-> Gegangschikt op eigenschap

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Uitleg
Groepen
-> Gegangschikt op eigenschap
-> Specifieke namen:

1 - Alkalimetalen
2 - Aardalkalimetalen
17 - Halogenen
18 - Edelgassen

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Wat is een atoom?

Slide 20 - Mind map

Mendelejev 1834-1907
1869 presentatie voorloper PS
In eerste instantie zaten er nog veel gaten in het PS van Mendelejev.
De lege plaatsen werden later opgevuld door atomen die later pas werden ontdekt. 
Mendelejev had wel al de stofeigenschappen voorspelt die deze elementen zouden hebben!

Slide 21 - Slide

Atoomsoorten van elementen die op elkaar lijken staan in dezelfde groep (onder elkaar).
Welke kennen?
1ste groep: Alkalimetalen
2de groep: Aardalkalimetalen
17de groep: Halogenen
18de groep: Edelgassen

Slide 22 - Slide


Het periodiek systeem is bedacht door
A
Lavoisier
B
Ben Feringa
C
Van 't Hoff
D
Mendelejev

Slide 23 - Quiz

Hoe loste Mendelejev de gaten in het periodiek systeem op?
A
onderzoek doen
B
gokken
C
samenwerken met andere scheikundigen
D
voorspelling doen

Slide 24 - Quiz

Horizontale regels in het periodiek systeem worden ook ..... genoemd.
A
Groepen
B
Tabellen
C
Waarden
D
Perioden

Slide 25 - Quiz

Hoe heten de elementen in groep 18 van het periodiek systeem?
A
edelgassen
B
edelmetalen
C
halogenen
D
alkalimetalen

Slide 26 - Quiz

Kolommen in het periodiek systeem worden ook ... genoemd.
A
Verticale perioden
B
Groepen
C
Halogenen
D
Perioden

Slide 27 - Quiz

Zoek op in het periodiek systeem
Het atoomnummer van koolstof ...
A
6
B
8
C
12
D
18

Slide 28 - Quiz

Waarop zijn de atomen gerangschikt in de rijen van het periodiek systeem?
A
Atoommassa
B
Elektronegativiteit
C
Alfabet
D
Gebaseerd op toeval

Slide 29 - Quiz

Wat is het element voor zuurstof? Hoe noteer je een molecuul zuurstof?

Slide 30 - Open question

Wat is de triviale naam van het molecuul H2O?
Uit hoeveel atoomsoorten is H2O opgebouwd?

Slide 31 - Open question

Het element H staat voor
A
helium
B
waterstof
C
zuurstof
D
water

Slide 32 - Quiz

Het molecuul CO2 heet
A
koolstofmono-oxide
B
water
C
koolstofdioxide
D
koolstofzuur

Slide 33 - Quiz

Wat is het element voor ijzer?

Slide 34 - Open question

Atoommodellen 

Slide 35 - Slide

John Thomson 
''Atomen hebben kleine negatief geladen deeltjes'
 = elektronen

Slide 36 - Slide

Ernest Rutherford 
''positief geladen kern''
kern = Neutronen + protonen
- Protonen zijn positief geladen
- neutronen zijn neutraal 
'' rondom de kern zitten elektronen 
= elektronenwolk''

Slide 37 - Slide

Atoommodel van Bohr
Kern:
Protonen (+)
Neutronen (0)

Schillen (K, L, M, enz.)
Electronen (-)

Slide 38 - Slide

Elektronen schillen

Slide 39 - Slide

Hoeveel protonen, neutronen, elektronen heeft een atoom?
Kijken naar de massa's 




De massa van de kern = massa atoom = protonen + neutronen
Massa van elektronen verwaarloosbaar

Slide 40 - Slide

Hoeveel protonen, neutronen, elektronen heeft een atoom?
Aantal elektronen (-) = atoomnummer
Aantal protonen (+) = atoomnummer
Atoom ongeladen dus evenveel + als - 
Aantal neutronen = relatieve atoommassa (afgerond) - aantal protonen

Slide 41 - Slide

Hoeveel elektronen heeft Aluminium?
A
3
B
27
C
13
D
14

Slide 42 - Quiz

Hoeveel neutronen heeft Calcium?
A
20
B
40
C
41
D
12

Slide 43 - Quiz

Hoeveel protonen heeft Broom?
A
80
B
35
C
45
D
18,7

Slide 44 - Quiz

Slide 45 - Slide

Wat is het verschil tussen deze twee atomen?

Slide 46 - Open question

Slide 47 - Slide

Wat is de massagetal van Li-6 atoom
A
3
B
6
C
18
D
9

Slide 48 - Quiz

Wat is de atoommassa van O-18 atoom
A
18,0u
B
8,0u
C
32,0u
D
16,0u

Slide 49 - Quiz

2.3 Massa's van bouwstenen

Slide 50 - Slide

Water (H2O) vormt zich door het verbranden van waterstof (H2) met zuurstof (O2).
Stel de reactie schema op die ook nog klopt.

Slide 51 - Open question

Wat is de som van deze twee meetwaarden?
13,2 + 6,195 = ...
A
19
B
19,3
C
19,4
D
19,395

Slide 52 - Quiz

Wat is de molecuulmassa van zuurstof?
A
16,00 u
B
15,999 u
C
31,998 u
D
32,00 u

Slide 53 - Quiz

De molecuulmassa van water is:
A
18,016 u
B
16,00 u
C
1,008 u
D
3 u

Slide 54 - Quiz

Wat is het percentage waterstof in water?

Slide 55 - Slide

Bereken de molecuulmassa van ethanol (C2H4O)
C-12, H-1, O-16
A
44,05 u
B
29,01 u
C
78,03 u
D
88,10 u

Slide 56 - Quiz

Wat is de molecuulmassa van CaCO3?
(Gebruik nu de PSE).
A
90 u
B
100 u
C
110 u
D
120 u

Slide 57 - Quiz

Isotopen
Zelfde elementen met een ander massagetal

Verschillende hoeveelheid neutronen in de kern

Zie tabel 25 van het Binas!

Slide 58 - Slide

Hoeveel protonen heeft een stikstof (=N) atoom?
A
14
B
21
C
7
D
Geen idee

Slide 59 - Quiz

Hoeveel neutronen heeft een fluor (=F) atoom?
A
19
B
10
C
9
D
Geen idee

Slide 60 - Quiz

Hoeveel elektronen heeft een koolstof (=C) atoom?
A
12
B
24
C
6
D
Geen idee

Slide 61 - Quiz

Isotopen?
Isotopen zijn atomen die HETZELFDE AANTAL PROTONEN EN ELEKTRONEN hebben maar een VERSCHILLEND AANTAL NEUTRONEN en dus een verschillende massa.



Weergave van verschillende isotopen: 
Je kan isotopen ook zo opschrijven:          C-12         C-13       C-14

Slide 62 - Slide

Relatieve atoommassa door isotopen
Bijvoorbeeld de atoomsoort chloor (=Cl).
In de natuur komen deze twee isotopen voor:
- 75% in de vorm van Cl-35
- 25% in de vorm van Cl-37

De gemiddelde atoommassa is dan:
Gemiddelde atoommassa = 0,75 * 35 + 0,25 * 37 = 35,5

Slide 63 - Slide

Wat is de relatieve atoommassa van Boor (=Br)?
19,9% als Br-10 en 80,1% als Br-11
A
10,2
B
10,5
C
10,8
D
1080

Slide 64 - Quiz

Wat is de relatieve atoommassa van magnesium (=Mg)?
79% als Mg-24, 10% als Mg-25 en 11% als Mg-26

Slide 65 - Open question