3.1 Grammatica - Werkwoordelijk gezegde

Grammatica
Klas:
Datum:
Nederlands
1 / 32
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Grammatica
Klas:
Datum:
Nederlands

Slide 1 - Slide

Deze les
- Huiswerk bespreken
- Herhaling pv en ow
- Werkwoordelijk gezegde

Lesdoel:
  • Je kan het werkwoordelijk gezegde uit een zin halen. 
Deze les

Slide 2 - Slide

Volgende les:
Huiswerk bespreken

Slide 3 - Slide

Herhaling
Persoonsvorm

Zinsdeelstrepen

Onderwerp
Herhaling

Slide 4 - Slide

Hoe vind je de persoonsvorm?

Slide 5 - Open question

Wat is de persoonsvorm in de zin:
De kleine kinderen van mevrouw Colijn hebben tijdens de verjaardag veel chips gegeten.

Slide 6 - Open question

In welke volgorde plaats je zinsdeelstrepen? 
Stap 1
Stap 2
Stap 3
Stap 4
Zet strepen om de persoonsvorm heen
Onderstreep de persoonsvorm
Probeer de zinsdelen die 'over' zijn voor de pv te zetten. 
Zet strepen om de andere werkwoorden

Slide 7 - Drag question

Wat geeft het onderwerp aan?

Slide 8 - Open question

Welke vraag stel je om het onderwerp te vinden?

Slide 9 - Open question

Werkwoordelijk gezegde (wg)
Werkwoordelijk gezegde (wg)

Slide 10 - Slide

Werkwoordelijk gezegde (wg)
Hieronder staan zinnen met het wg dikgedrukt. Wat valt je op aan het werkwoordelijk gezegde? 

  1. Ik heb vandaag 10 kilometer gelopen. 
  2. In de vakantie willen we naar de dierentuin gaan
  3. Ik wil frietjes eten
Werkwoordelijk gezegde (wg)

Slide 11 - Slide

Werkwoordelijk gezegde (wg)
Hieronder staan zinnen met het wg dikgedrukt. Wat valt je op aan het werkwoordelijk gezegde? 

  1. Ik heb vandaag 10 kilometer gelopen. 
  2. In de vakantie willen we naar de dierentuin gaan
  3. Ik wil frietjes eten
Werkwoordelijk gezegde (wg)
Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden uit een zin. 

Slide 12 - Slide

Werkwoordelijk gezegde (wg)
Het werkwoordelijk gezegde zijn alle werkwoorden in een zin. 


Werkwoordelijk gezegde (wg)

Slide 13 - Slide

Werkwoordelijk gezegde (wg)
Het werkwoordelijk gezegde zijn alle werkwoorden in een zin. 


Voorbeeld:
Ik zal nieuwe sportschoenen kopen

Alle werkwoorden:  
Werkwoordelijk gezegde (wg)

Slide 14 - Slide

Werkwoordelijk gezegde (wg)
Het werkwoordelijk gezegde zijn alle werkwoorden in een zin. 


Voorbeeld:
Ik zal nieuwe sportschoenen kopen

Alle werkwoorden:  zal kopen


Werkwoordelijk gezegde (wg)

Slide 15 - Slide

Werkwoordelijk gezegde (wg)
Het werkwoordelijk gezegde zijn alle werkwoorden in een zin. 


Voorbeeld:
Ik zal nieuwe sportschoenen kopen

Alle werkwoorden:  zal kopen

Wg: 
Werkwoordelijk gezegde (wg)

Slide 16 - Slide

Werkwoordelijk gezegde (wg)
Het werkwoordelijk gezegde zijn alle werkwoorden in een zin. 


Voorbeeld:
Ik zal nieuwe sportschoenen kopen

Alle werkwoorden:  zal kopen

Wg: zal kopen
Werkwoordelijk gezegde (wg)

Slide 17 - Slide

Werkwoordelijk gezegde
LET OP!
Als de woordjes te of aan het voor het werkwoord staan, horen te en aan het bij het werkwoordelijk gezegde.

Voorbeeld:
Aan de waslijn hingen de shirts te drogen.

Alle werkwoorden: 

Wg: 
Werkwoordelijk gezegde (wg)

Slide 18 - Slide

Werkwoordelijk gezegde
LET OP!
Als de woordjes te of aan het voor het werkwoord staan, horen te en aan het bij het werkwoordelijk gezegde.

Voorbeeld:
Aan de waslijn hingen de shirts te drogen.

Alle werkwoorden: hingen, drogen

Wg: 
Werkwoordelijk gezegde (wg)

Slide 19 - Slide

Werkwoordelijk gezegde
LET OP!
Als de woordjes te of aan het voor het werkwoord staan, horen te en aan het bij het werkwoordelijk gezegde.

Voorbeeld:
Aan de waslijn hingen de shirts te drogen.

Alle werkwoorden: hingen, drogen

Wg: hingen te drogen
Werkwoordelijk gezegde (wg)

Slide 20 - Slide


  1. Hij heeft de hele avond televisie gekeken.
  2. Volgens de buren staat het geluid wel erg hard.
  3. Hem vroegen ze niets.
  4. Ronald wil graag met je meerijden.
  5. Durf jij daar te blijven staan?
  6. Hij was aan het wachten op de bus. 
LET OP!
Als de woordjes te of aan het voor het werkwoord staan, horen te en aan het bij het werkwoordelijk gezegde.

timer
1:00
Vind de werkwoordelijk gezegdes in de volgende zinnen:

Slide 21 - Slide


  1. Hij heeft de hele avond televisie gekeken.
  2. Volgens de buren staat het geluid wel erg hard.
  3. Hem vroegen ze niets.
  4. Ronald wil graag met je meerijden.
  5. Durf jij daar te blijven staan?
  6. Hij was aan het wachten op de bus. 
LET OP!
Als de woordjes te of aan het voor het werkwoord staan, horen te en aan het bij het werkwoordelijk gezegde.

Vind de werkwoordelijk gezegdes in de volgende zinnen:

Slide 22 - Slide


  1. Hij heeft de hele avond televisie gekeken.
  2. Volgens de buren staat het geluid wel erg hard.
  3. Hem vroegen ze niets.
  4. Ronald wil graag met je meerijden.
  5. Durf jij daar te blijven staan?
  6. Hij was aan het wachten op de bus. 
LET OP!
Als de woordjes te of aan het voor het werkwoord staan, horen te en aan het bij het werkwoordelijk gezegde.

Vind de werkwoordelijk gezegdes in de volgende zinnen:

Slide 23 - Slide


  1. Hij heeft de hele avond televisie gekeken.
  2. Volgens de buren staat het geluid wel erg hard.
  3. Hem vroegen ze niets.
  4. Ronald wil graag met je meerijden.
  5. Durf jij daar te blijven staan?
  6. Hij was aan het wachten op de bus. 
LET OP!
Als de woordjes te of aan het voor het werkwoord staan, horen te en aan het bij het werkwoordelijk gezegde.

Vind de werkwoordelijk gezegdes in de volgende zinnen:

Slide 24 - Slide


  1. Hij heeft de hele avond televisie gekeken.
  2. Volgens de buren staat het geluid wel erg hard.
  3. Hem vroegen ze niets.
  4. Ronald wil graag met je meerijden.
  5. Durf jij daar te blijven staan?
  6. Hij was aan het wachten op de bus. 
LET OP!
Als de woordjes te of aan het voor het werkwoord staan, horen te en aan het bij het werkwoordelijk gezegde.

Vind de werkwoordelijk gezegdes in de volgende zinnen:

Slide 25 - Slide


  1. Hij heeft de hele avond televisie gekeken.
  2. Volgens de buren staat het geluid wel erg hard.
  3. Hem vroegen ze niets.
  4. Ronald wil graag met je meerijden.
  5. Durf jij daar te blijven staan?
  6. Hij was aan het wachten op de bus. 
LET OP!
Als de woordjes te of aan het voor het werkwoord staan, horen te en aan het bij het werkwoordelijk gezegde.

Vind de werkwoordelijk gezegdes in de volgende zinnen:

Slide 26 - Slide

Huiswerk
Maken: 
Datum: 
Lesuur: 
Huiswerk

Slide 27 - Slide

Lesafsluiting
Lesdoel: 
  • Je kan het werkwoordelijk gezegde uit een zin halen. 
Lesafsluiting

Slide 28 - Slide

Wat is het wg?
Aan de waslijn hangen de shirts te drogen.
A
Hangen shirts
B
Hangen shirts te drogen
C
Hangen te drogen
D
Hangen drogen

Slide 29 - Quiz

Wat is het wg?
Onze trainer is onze opstelling aan het bedenken.
A
Is aan het bedenken
B
Is bedenken
C
Is onze opstelling bedenken
D
Is onze opstelling aan het bedenken

Slide 30 - Quiz

Wat is het wg?
Op maandagavond trainen de spelers van Ajax in deze hal.

Slide 31 - Open question

Volgende les:
Volgende les

Slide 32 - Slide