Lektion 4: Sieh und lies mal TH1

Lektion 4: Sieh und lies mal 
De Wereld van Lidwoorden
1 / 12
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Lektion 4: Sieh und lies mal 
De Wereld van Lidwoorden

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Leerdoel
Aan het einde van de les kun je bepaalde en onbepaalde lidwoorden in het Duits gebruiken.

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Wat zijn lidwoorden?
Lidwoorden zijn woorden die aangeven of een zelfstandig naamwoord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig is en of het om een specifiek of algemeen object gaat.

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Bepaalde lidwoorden: Der (de), Die (de), Das (het)
In het Duits hebben zelfstandige naamwoorden geslachten.
Elk geslacht heeft een specifiek bepaald lidwoord:




der- woorden mannelijk (m)
bijvoorbeeld mannelijke personen of dieren 
die- woorden vrouwelijk (v)
bijvoorbeeld vrouwelijke personen of dieren 
das- woorden onzijdig (o)
vaak 'het'- woorden 

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Onbepaalde lidwoorden: Ein (een), Kein (geen)
Net als in het Nederlands, kunnen we in het Duits ook spreken over niet-specifieke objecten of dingen. Hiervoor gebruiken we onbepaalde lidwoorden:


ein (mannelijk en onzijdig)
eine (vrouwelijk)

kein (mannelijk en onzijdig)
keine (vrouwelijk)
ein Mann (een man)
eine Frau (een vrouw)
ein Kind (een kind)
kein Mann (geen man)
keine Frau (geen vrouw)
kein Kind (geen kind)

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Ezelsbruggetje!
Der (m)- woorden altijd zonder een letter 'e' op het eind
Die (v)- woorden altijd met een letter 'e' op het eind
Das (o)- woorden altijd zonder een letter 'e' op het eind 

In het meervoud (mv)- woorden altijd met een 'e' op het eind

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Oefenopdracht: 
a. ___ Tisch (M) ist groß. (De tafel is groot)
b. Ich habe ___ Buch (O) gelesen. (Ik heb een boek gelezen)
c. Sie hat ___ Lampe (V) gekauft. (Ze heeft een lamp gekocht) 
d. ___ Blume (V) in meinem Garten ist rot. (De bloem in mijn tuin is rood)
e. Er hat ___ Fenster (O) geöffnet. (Hij heeft een raam geopend)
f. Das ist ___ Stuhl (M). (Dat is een stoel)
g. Sie hat ___ Tasche (V). (Ze heeft geen tas)

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Vragen?

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Opdrachten maken + huiswerk
Maken in de les: Opdracht 6

Huiswerk: Opdracht 1, 2, 3, 5, 7 en 8 

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 10 - Open question

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

Slide 11 - Open question

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 12 - Open question

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.