Oefenles chapitre 5 (ABCD)

Welk woord hoort er niet bij?
A
plus tard
B
manger
C
avoir faim
D
avoir soif
1 / 33
next
Slide 1: Quiz
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welk woord hoort er niet bij?
A
plus tard
B
manger
C
avoir faim
D
avoir soif

Slide 1 - Quiz

Hoe vertaal je "sauver" in het Frans?
A
twijfelen
B
aandoen
C
redden
D
vertellen

Slide 2 - Quiz

Wat betekent "avoir besoin de"?
A
misschien
B
iets
C
eruitzien
D
nodig hebben

Slide 3 - Quiz

Wat betekent 'peut-être'?
A
uiteindelijk
B
misschien
C
want
D
dus

Slide 4 - Quiz

Welk woord hoort er niet bij?
A
la viande
B
le rêve
C
le poisson
D
le lait

Slide 5 - Quiz

Wat betekent 'le boeuf'?
A
het vlees
B
de vis
C
de doos
D
het rundvlees

Slide 6 - Quiz

Wat betekent "apprendre"?
A
werken
B
leren
C
slagen
D
bestellen

Slide 7 - Quiz

Hoe zeg je "het beroep" in het Frans?
A
le verre
B
la bouteille
C
le métier
D
la tasse

Slide 8 - Quiz

Hoe vertaal je "hésiter" in het Frans?
A
twijfelen
B
aandoen
C
redden
D
vertellen

Slide 9 - Quiz

Wat betekent "avoir l'air"?
A
misschien
B
iets
C
eruitzien
D
nodig hebben

Slide 10 - Quiz

Wat betekent 'prêt'?
A
uiteindelijk
B
klaar
C
want
D
dus

Slide 11 - Quiz

Welk woord hoort er niet bij?
A
le fromage
B
la vie
C
la glace
D
la crêpe

Slide 12 - Quiz

Wat betekent 'il faut'?
A
als
B
dus
C
sinds
D
je moet

Slide 13 - Quiz

Wat betekent "commander"?
A
eten
B
werken
C
worden
D
bestellen

Slide 14 - Quiz

Hoe zeg je "de fles" in het Frans?
A
le verre
B
la bouteille
C
le métier
D
la tasse

Slide 15 - Quiz

Welk woord hoort er niet bij?
A
la crêpe
B
le verre
C
la tasse
D
le paquet

Slide 16 - Quiz

Vertaal in het Frans:
ik wil graag een glas water

Slide 17 - Open question

Vertaal in het Frans:
ik neem het dagemenu

Slide 18 - Open question

Vertaal in het Frans:
neem jij ook een toetje?

Slide 19 - Open question

Het delend lidwoord

Bestaat niet in het Nederlands.

Als er in het Nederlands geen lidwoord voor het zelfstandig naamwoord komt, dan krijg je in het Frans het delend lidwoord.

Slide 20 - Slide

Delend lidwoord in het Frans
Dat zijn: du - de la - de l' - des  
LET OP!
du, de la, de l' & des veranderen in de of d' NA EEN WOORD VAN HOEVEELHEID





Slide 21 - Slide

Voorbeelden van hoeveelheidswoorden
  • un peu                         
  • beaucoup
  • une bouteille
  • une boîte
  • une tasse
  • Attention, na wekwoorden aimer, adorer, préférer, détester, gebruik je : LE, LA, L' of LES

  • un litre
  • un kilo
  • trop
  • un paquet 
  • un verre

Slide 22 - Slide

Vul het juiste delend lidwoord in:
Ma mère achète......pain.
A
des
B
de la
C
du
D
de

Slide 23 - Quiz

Je prends ..... poisson.
(Kies het goede delend lidwoord)
A
de la
B
de l'
C
du
D
des

Slide 24 - Quiz

Kies het juiste delend lidwoord:
Je prends une salade avec ___ tomates.
A
du
B
des
C
de la
D
de l'

Slide 25 - Quiz

Vul het juiste delend lidwoord in:
J'ai acheté une bouteille ______ coca
A
de
B
de la
C
du
D
des

Slide 26 - Quiz

Je prends ..... vin (le)
(Kies het goede delend lidwoord)
A
de la
B
du
C
de l'
D
des

Slide 27 - Quiz

Kies het juiste delend lidwoord:
Mon père aime ___ crevettes.
A
des
B
les
C
de la
D
de l'

Slide 28 - Quiz

Vul het juiste delend lidwoord in:
J'ai soif. J'ai bu un litre ____ eau.
A
des
B
de la
C
d'
D
de

Slide 29 - Quiz

Elle achète un paquet ____ cigarettes.
(Kies het goede delend lidwoord)
A
de la
B
des
C
de l'
D
de

Slide 30 - Quiz

Kies het juiste delend lidwoord:
Je bois une tasse ____ café.
A
du
B
de
C
de la
D
de l'

Slide 31 - Quiz

Je déteste _______ aubergine.
(Kies het goede delend lidwoord)
A
du
B
l'
C
de l'
D
de

Slide 32 - Quiz

Kies het juiste delend lidwoord:
Mon père n'aime pas la viande, il préfère _____ plats végétariens.
A
des
B
de l'
C
de la
D
les

Slide 33 - Quiz