2. Stunde: feESTTENTEN regel

1 / 26
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Verbesserung der Hausaufgabe

Slide 2 - Slide

Lernziel:
Am Ende der Stunde:
- weiß ich, wie ich Verben (werkwoorden) konjugiere.

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Wat kun je vertellen over de (fe)esttenten-regel?

Slide 6 - Open question

(fe)-E-ST-T-EN-T-EN regel
stap 1: Eerst de stam van het werkwoord bepalen (-en)
wohnen --> -en = wohn
stap 2: kijk naar het persoonlijk voornaamwoord in de zin:
ich, du, er, sie, es, wir, ihr, sie, Sie
stap 3: bepaal welke letters er nog achter de stam van het werkwoord moeten. 
ich- e   du- st   er/sie/es-t   wir- en   ihr-t   sie/Sie- en

Slide 7 - Slide

Hoe kun je de stam van het werkwoord vinden?

Slide 8 - Open question

Welke vorm van het werkwoord hoort bij het persoonlijk voornaamwoord?
ich
du
er / sie / es
wir
ihr
sie / Sie
wohne
wohnen
wohnen
wohnst
wohnt
wohnt

Slide 9 - Drag question

Slide 10 - Slide

Ich (wohnen) in Oldenzaal.
A
wohnen
B
wohne
C
wohnst
D
wohnt

Slide 11 - Quiz

Wir (spielen) gerne im Garten.
A
spiele
B
spielst
C
spielt
D
spielen

Slide 12 - Quiz

Ihr (kaufen) gerne Schokolade.
A
kaufe
B
kaufst
C
kauft
D
kaufen

Slide 13 - Quiz

Er (zahlen) die Rechnung.
A
zahle
B
zahlst
C
zahlt
D
zahlen

Slide 14 - Quiz

Du kauf_____ einen Fisch.

Slide 15 - Open question

Wir lieb_____ Meerschweinchen.

Slide 16 - Open question

Wann besuch_____ ihr den Zoo?

Slide 17 - Open question

Leg de (fe)esttenten-regel uit

Slide 18 - Open question

Er (antworten) auf die Frage.
A
antwortest
B
antwortet

Slide 19 - Quiz

Isabella (reiten) jeden Mittwoch.
A
reitet
B
reitest

Slide 20 - Quiz

Ihr (reden) immer so viel.
A
redet
B
redest
C
redt
D
rede

Slide 21 - Quiz

Du (warten) auf den Bus.
A
wartst
B
wartest
C
warte
D
wartet

Slide 22 - Quiz

Slide 23 - Slide

Lernziel:
Am Ende der Stunde:
- weiß ich, wie ich Verben (werkwoorden) konjugiere.

Slide 24 - Slide

Hausaufgabe: 
Seite 57, Aufgabe 18

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide