Modalverben even kort samengevat

Modalverben
... staan vaak met een heel werkwoord
... hebben soms andere betekenis
... hebben andere klinker in enkelvoudsvormen (behalve sollen)
... zijn regelmatig in meervoudsvormen 
1 / 21
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Modalverben
... staan vaak met een heel werkwoord
... hebben soms andere betekenis
... hebben andere klinker in enkelvoudsvormen (behalve sollen)
... zijn regelmatig in meervoudsvormen 

Slide 1 - Slide

Modalverben
Je weet de betekenis van de werkwoorden dürfen, können, mögen, müssen, sollen, wollen + wissen
Je kunt de werkwoorden in de tegenwoordige tijd gebruiken.

Slide 2 - Slide

Wat zijn Modalverben?

Hulpwerkwoorden die extra betekenis geven aan hoofdwerkwoord

Slide 3 - Slide

dürfen

können
mögen
müssen

sollen
wollen
wissen
mogen/toestemming hebben
kunnen
houden van/lusten
moeten (noodzaak)

moeten (bevel)
willen
weten

Slide 4 - Slide

Wat zijn de verschillen?
1. ich  en  er/sie/es  hebben geen uitgang
2. in het enkelvoud staat een andere klinker dan in het meervoud (behalve sollen)

Slide 5 - Slide

Ezelsbrug

De Klas Moet Maar Snel Weg Wezen
of leer de Modalverben volgens 
Mw. Bekker's deuntje/volgorde...

Slide 6 - Slide

Wat is het Modalverb in deze zin?
"Zij mogen geen snoep eten."

Slide 7 - Open question

Wat is het Modalverb in deze zin?
"Wij kunnen morgen niet naar school."

Slide 8 - Open question

Moeten (wil van een ander)
willen (heel sterk, eisen)
mogen (toestemming hebben)
leuk vinden, lusten, aardig vinden, houden van
kunnen
moeten (het kan niet anders, noodzaak)
weten
sollen
mögen
wollen
dürfen
müssen
wissen
können

Slide 9 - Drag question

Uitleg betekenis
Sollen= moeten ( een wil  van een ander)
Wollen= willen (heel sterk)
Mögen= leuk vinden, houden van, lusten, aardig vinden
Können= kunnen
Dürfen= mogen (toestemming hebben)
Müssen= moeten ( het kan niet anders, noodzaak)
Wissen = weten

Slide 10 - Slide

Lees de zinnen in het kader en beantwoord de vragen.


1. Vergelijk de enkel- en meervoudsvormen van de vetgedrukte werkwoorden. 
Wat valt je op? 
 2. Vergelijk de ich en de er/sie/es vorm, wat valt op?

Slide 11 - Slide

Wat zijn de verschillen?

1. ich  en  er/sie/es  hebben geen uitgang
2. in het enkelvoud staat een andere klinker dan in het meervoud (behalve sollen)

Slide 12 - Slide

Das Verb wissen

Slide 13 - Slide

GOED ONTHOUDEN!
1.  Bij ich  en  er/sie/es : hebben modale werkwoorden 
     geen uitgang .
2. In het enkelvoud (ich - du - er/sie/es) verandert de  
     klinker in de stam (behalve bij sollen)
3. Bij wir en sie (meervoud) en Sie (U) heb je altijd de hele 
     werkwoordsvorm (natuurlijk alléén in de tegenwoordige tijd).

Slide 14 - Slide

Er ....... (kunnen) morgen nicht dabei sein.

Slide 15 - Open question

Die Kinder (mv) .......... (mogen) einen Kuchen.

Slide 16 - Open question

........... (moeten: sollen) ihr noch einmal bestellen?

Slide 17 - Open question

Hausaufgaben
Check de Modalverbenaufgaben in je ZugSpitzebuch nog even.
En oefen desnoods nog met de Aufgaben achterin
je ZugSpitzbuch.


Slide 18 - Slide

Tschüss!
Übung macht
den Meister!

Oefening baart kunst!

Slide 19 - Slide

Ik kan de Modalverben en Wissen
nu toepassen!
😒🙁😐🙂😃

Slide 20 - Poll

Ende! Gut gemacht! :)

Slide 21 - Slide