Werkwoordendictee 4

• Zakelijke communicatie Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 6

Werkwoorden

Het pakje is met touw op de fiets ... .

1. gebond
2. verbonden
3. gebonden
4. gebondt

(t.t.) Sanne ... van de glijbaan.

1. glijd
2. gleed
3. glijt
4. glijdt

(v.t.)Hij ... de vraag onmiddellijk.

1. beantwoorde
2. beantwoord
3. beantwoordde
4. beantwoordden

Wie heeft die deur ... ?

1. geforceerd
2. geforceert
3. beforceert
4. beforceerd

Vandaag ... hij 20 jaar.

1. word
2. wordt
3. werd

(v.t.) De slager ... het vlees.

1. weegde
2. woog
3. weegt
4. woogde

(v.t.) De schepen ... door de kanalen.

1. vieren
2. voeren
3. varen
4. vaarden

Anne heeft de boeken ... .

1. gebracht
2. gebrachd
3. gebrachdt

(v.t.) De kinderen ... studie boven sport.

1. verkiezen
2. verkiesden
3. verkozen
4. verkiesten

Tijdens de vakantie is de school ...

1. besloten
2. gesloten
3. gesluit

(v.t.) De koukleum ... zich in de handen.

1. wreef
2. wrijfde
3. wrijft
4. wrijfte

(v.t.) Walid ... de taart aansnijden.

1. mag
2. mogt
3. mocht

Wij hebben een nieuwe auto ... .

1. gekocht
2. gekoopt
3. gekopen

(v.t.) De spelers ... hard tegen de bal.

1. slaan
2. sloegen
3. sloeg

(t.t.) Ik ... de vensterbank.

1. meette
2. meetde
3. meetten
4. meet

(v.t.)Waarom ... je over de reden waarom je je huiswerk niet had gemaakt?

1. lieg
2. loog
3. logen
4. liegde

Kijk, hij gooit iets in het vuur. Het lijkt of hij geld ... .

1. verbrand
2. verbrant
3. verbrandt
4. verbrandde

Die man werd ten onrechte ...

1. beschuldigt
2. beschuldigd
3. verschuldigt
4. verschuldigd

Wanneer werd die misdadiger ... ?

1. vrijgepleit
2. vrij gepleit
3. vrijgepleid
4. vrij gepleid

Mijn vader ... mij dagelijks de les, hij is altijd erg streng.

1. speldt
2. speldde
3. spelde
4. spelt