Blok 1 Havo 5

• Spaans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 4

Blok 1 Havo 5

Basisgrammatica (20%)	toetsweek 1
Schrijfvaardigheid (20%) (ERK A2)	2-3 wk na toetsweek
Mondeling (20%) (ERK A2)	toetsweek 2
Luistervaardigheid (20%) (woots)	1-2 wk voor toetsweek 3
Leesvaardigheid (20%) (VMBO TL teksten)	toetsweek 3

Blok 1

Meenemen:

- Grammatica in gebruik

- Schrift

- Snelhechter voor stencils

- pen

Opdracht 1 (duo's)

Zoek in "Grammatica in gebruik" naar het hoofdstuk over de verleden tijd (Perfecto).

Maak een korte samenvatting hoe je deze tijd maakt.

- hulpwerkwoord, voltooid deelwoord, uitzonderingen.

Opdracht 2 (individueel)

Kies één opdracht uit die je goed lijkt om de perfecto er weer lekker in te krijgen. Maak en kijk na (achterin).

Opdracht 3 (duo's) Mini-interview vakantie. Stel elkaar de volgende vragen.

Zorg dat degene die antwoord steeds "he" gebruikt en geen "has" ;)

1. ¿Dónde has estado de vacaciones, en Francia, Italia, España....

2. ¿Con quién has viajado? Con tu familia, tus amigos, ....

3. ¿Cómo has viajado, en coche, en tren, en avión....?

4. ¿Qué has visitado? Has visitado museos, monumentos, ciudades...

5. ¿Qué actividades has hecho, has ido a la playa, has nadado, has ido de compras, has salido....?

Opdracht 4 (individueel)

Schrijf nu een tekstje van zes zinnen (minimaal 30 woorden)

over je vakantie.

Opdracht 5 (individueel)

Draai je blad om, en geef in het Nederlands antwoord op de volgende vragen:

- Heb je in de vakantie je Spaans nog gebruikt? Zo ja, hoe?

- Hoe zie je het komende jaar voor Spaans? Welke toets lijkt je het moeilijkst, en waarom?

- Wat wordt je aanpak voor Spaans dit jaar?

ej. 1: check p. 128 voor onregelmatige voltooid deelwoorden, sla 17 over.

ej. 2: 

-se achter een ww betekent:

1. -se eraf halen

2. vervoegen

3. zet me/te/se/nos/os/se voor het ww. 

Dus:

levantarse (tú): te has levantado

ej. 4:

2. perder, 3. estar, 4. caerse 

5. decir, 6. comprar, 7. costar

8. ver, 9. tener, 10. ir, 11. ser

ej. 7: Kijk in welke vorm het werkwoord staat:

desayuno = ik-vorm

he desayunado = ik-vorm

PERFECTO

1. Relatie met het heden:

“Esta semana no ha sido buena. He intentado encontrar mi buen nivel… Siempre he estado luchando contra mí mismo…”

“Ha sido difícil encontrar la forma... Estoy supercontento por la manera en la que lo he hecho. He disfrutado esta semana como hacía tiempo que quizás no había disfrutado.”

2. Tijdstip niet van belang:

"He ganado grandes partidos seguidos."

"No sé cómo lo he hecho"

"He tratado de seguir con actitud positiva, superar los problemas."

INDEFINIDO

1. Afgesloten gebeurtenissen/ 

2. Tijdstip van belang:

"Nació el 5 de mayo de 2003 en El Palmar, Murcia, España."

"A los catorce años logró su primer punto ATP en el Futures de Murcia."

 "Tras su victoria, recuperó el primer puesto de Novak Djokovic." 

Beschrijf wat je gister (niet) hebt gedaan. 

Ayer....

(no) estudiar 

(no) comer pasta 

(no) recibir un regalo 

Ga naar pagina 134 en bekijk de rijtjes van de indefinido.

- welke rijtjes zijn hetzelfde?

- welke vorm kan je verwarren met de presente?

ej. 1 p. 135

kolom 1: ik-vorm

kolom 2: hij/zij/u-vorm

kolom 3: jij-vorm

ej. 4, p. 136

Kijk eerst goed in welke vorm het werkwoord staat en wat de infinitief is!

se levantan = levantarse/ zij vorm, dus se levantaron.

ej. 5

1. nacer

2. ganar

3. conocerse

4. llamar

5. comprar

6. abrir

7. limpiar

8. vivir

Let op, ¿quién? = hij/zij vorm

Presente:

Tema 5: 1, 2 & 4

Tema 6: 1, 3, 8, 10 XTRA stencil

Behandeld (herhaling)	Tema 24 Perfecto
Behandeld (nieuw)	Tema 25/26 Indefinido
WK 37 (herhaling)	Tema 5/6 Presente

ser/ir/estar

poder/acordarse/acostarse/costar/ volver

querer/cerrar/despertarse/empezar/entender/pensar/sentir(se)/ tener*/ venir*

pedir/decir*/servir/vestirse

poner/hacer/saber/salir/ver/decir*/tener*/venir*

jugar

Tegenwoordige tijd - Presente 

Onregelmatige werkwoorden

ser/ir/estar

poder/ acordarse/ acostarse/ costar/ volver

querer/ cerrar/ despertarse/ empezar/ entender/ pensar/ sentir(se)/ tener*/ venir*

pedir/ decir*/ servir/ vestirse

poner/ hacer/ saber/ salir/ ver/ decir*/ tener*/ venir*

jugar

TAREA 1

Maak vijf zinnen over jezelf met vijf verschillende werkwoorden uit het schema.

ser/ir/estar

poder/ acordarse/ acostarse/ costar/ volver

querer/ cerrar/ despertarse/ empezar/ entender/ pensar/ sentir(se)/ tener*/ venir*

pedir/ decir*/ servir/ vestirse

poner/ hacer/ saber/ salir/ ver/ decir*/ tener*/ venir*

jugar

TAREA 2 (klassikaal)

Vul de zinnen aan:

1. Bij klinkerwisseling doen de ... en de .... vorm niet mee.

2. Bij de werkwoorden hacer, poner, salir, traer, ver, dar en saber is alleen de ............ vorm onregelmatig.

3. Wat is er bijzonder aan de werkwoorden decir, tener en venir?

4. Hoe onregelmatig is het werkwoord estar?

Tema 6: 1, 3, 8, 10 

ej. 1, p. 36 : zin 10 overslaan

ej. 3, p. 37: zin 4B & 6B overslaan

ej. 8, p. 38-39

2. costar

3. regar (e-ie)

4. volar (o-ue)

5. conocer

6. calentar (e-ie)

7. sonar (o-ue) 8. contar (o-ue)

9. pensar (e-ie)

10. comenzar (e-ie)

ej. 10, p. 39

Tema 28: Imperfecto

ej. 2, p. 150

ej. 4, p. 151

ej. 5, p. 151

2. encontrarse/ 3. estar/ 4. haber

5. pensar - hablar/ 6. tener - estudia

7. ser - bailar/ 8. ir

. 

> Een opa vertelt dat het leven vroeger beter was, maak het werkblad en kijk na.

> Schrijf nu zelf een stukje van 30 woorden over het leven van jouw abuelo/a in de imperfecto. 

Kiezen verleden tijden:

Tema 29

ej. 2: 3, 5, 6, 7, 11, 12, 13, 14, 15, 16, 17, 

18

Tema 27

ej. 2: zin 12 overslaan

QUIZ! 

TEMA 34

Uitleg + instructie  

estar + gerundio:

estoy trabajando = ik ben aan het werk.

ej. 2 op p. 172

ej. 3 op p. 173

ir+a+infinitief:

voy a trabajar = ik ga werken

ej. 6, p. 174

ej. 7, p. 175

Tema 10, p. 56 BEZITTELIJK VNW

Let op: alleen het schema op p. 54 leren!

".... casa es .... casa"

"...... casas son ...... casas"

ej. 4, p. 57

ej 5, p. 57

Tema 15, p. 84 MUY/MUCHO

Let op ZN, BIJV.NW, BIJW. en WW!

"Soy ..... inteligente, estudio ....., hago ....... deberes.

ej. 1, p. 85

Tema 4, p. 26 ESTAR/ HAY

Estar = plaats (zich bevinden)

tijdelijke toestand

Hay = er is/ er zijn.

En esta clase ..... 16 alumnos. La profe .... en el aula 34, .... muy cansada.

ej. 6, p. 29

Tema 7, p. 40 SER/ ESTAR

Ser = naam, beroep, nationaliteit, bezit, eigenschap ("permanent")

Estar = plaats & tijdelijke toestand

"...... profe de español, ..... holandesa, .... paciente. Hoy ...... contenta." 

ej. 1, p. 43

Tema 1, p. 12: CONCORDANTIE

ej. 1, p. 14 1 t/m 9

ej. 2, p. 14 & 15

ej. 3 p. 15

ej. 5, p. 15

Uitleg:

o = mnl,  (behalve la mano, la radio etc.

a, ción, dad = vrl (behalve programa, sistema etc.

Voor nationaliteiten, bij overig wél vrl. vormen! holandés, holandesa etc.

o	a	+s
or	ora	+s
overig	-	+(e)s

Tema 21, p. 114: VOORZETSELS

ej. 2, p. 114

Uitleg

Basisbetekenis van: 

de =

a =

en =

con = 

maar "con" niet bij ......

Tema 16, p. 86 GUSTAR

ej. 2 p. 88

ej. 4, p. 89

Tema 8, p. 46 WEDERKERENDE WW

ej. 3, p. 49