W21 NE 1G Grammatica Les 1

Nieuwe week & Nieuwe taak
1 / 44
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Nieuwe week & Nieuwe taak

Slide 1 - Slide

week 21 (18 t/m 22 mei)
  • Antwoorden weektaak 20
  1. Antwoorden woordenschat H6
  2. Antwoorden grammatica zinsdelen H5
  • Uitleg grammatica woordsoorten H5
  • Basisoefeningen woordsoorten H6
  • Eindtaken woordsoorten H6

Slide 2 - Slide

Leerdoelen
Deze week oefen je:
  • met het benoemen van de voorzetsels.
  • met het verschil tussen voorzetsels en delen van scheidbare werkwoorden.

Slide 3 - Slide

Problemen LessonUp of online?
Heb je nu vaker problemen met de LessonUp of met de online editie? 

Maak dan voor de zekerheid de opdrachten in je schrift. Ik mail je wanneer ik de opdrachten niet kan zien. Dan kun je altijd de foto's van de opdrachten naar mij mailen.

Slide 4 - Slide

Antwoorden woordenschat
Hierna volgen de antwoorden van woordenschat H6. 

Het is mogelijk dat je sommige opdrachten al hebt nagekijken. Dan klik je gewoon door.

Zorg dat alle antwoorden van woordenschat H5 en H6 netjes in je schrift staan. 

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Antwoorden grammatica
  • Antwoorden grammatica zinsdelen H5

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Grammatica  woordsoorten
Week 21 is maar een korte week en daarom behandelen we alleen het voorzetsel. Met het voorzetsel hebben we al heel vaak in de klas geoefend, dus dit is eigenlijk een herhaling voor jullie. 

Grammatica woordsoorten H5 behandelen we na week 21. Dit is een groter en lastiger onderwerp.
                                   

Slide 18 - Slide

Voorzetsel
  1. Lees de theorie op bladzijde 180 in je boek.
  2. Bekijk de uitleg in de LessonUp.
  3. Oefen in LessonUp.
  4. Bekijk de uitleg in de online methode.
  5. Maak de eindtaken

Slide 19 - Slide

Voorzetsels

Slide 20 - Slide

het voorzetsel
Het voorzetsel kan het volgende aangeven:

  • plaats (aan het water, bij de tram, op de boerderij)
  • tijd (na de fietstocht, tijdens de vakantie, gedurende de reis)
  • reden/oorzaak (door de ziekte, vanwege het verlof)                                       

Slide 21 - Slide

0

Slide 22 - Video

Er zijn ook voorzetsels die een deel vormen van een vaste combinatie, zoals

rekenen op (op iemands hulp rekenen)
met het oog op (met en op zijn voorzetsels)
in verband met (in en met zijn voorzetsels)
naar aanleiding van (naar en van zijn voorzetsels)
in vervolg op (in en op zijn voorzetsels)

Slide 23 - Slide

hoe herken je het voorzetsel
Het staat bijna altijd vóór een lidwoord of een voornaamwoord, bijvoorbeeld een aanwijzend voornaamwoord of een persoonlijk voornaamwoord:

in de trein, in dat pakketje, tussen de rails, over de brug, naast mij, voor hem, naast het huis, achter de school, met de anderen

Slide 24 - Slide

hoe herken je het voorzetsel - 2
Het voorzetsel kan ook áchter het zelfstandig naamwoord staan: die kant uit, het park in, de helling op.
Je ziet dat het voorzetsel dan vaak een richting aangeeft.

Het lidwoord kan ook ontbreken: op tafel, in bed, naar Italië, wegens ziekte.


Slide 25 - Slide

scheidbare werkwoorden
Bij scheidbare werkwoorden is het losse deeltje géén voorzetsel, maar gewoon een deel van het werkwoord:
  • De trein komt over 10 minuten aan (aan is géén voorzetsel, want het werkwoord is aankomen, over  is wél een voorzetsel). 
Maar
  • Bij de gymles hing ik aan de ringen (bij en aan zijn beide voorzetsels). 

Andere voorbeelden van scheidbare werkwoorden zijn: aankijken, uitzwaaien, afkijken, nadoen, afvegen. 

Slide 26 - Slide

het voorzetsellied
Luister in het volgende filmpje naar het voorzetsellied en maak daarna de oefening die eronder staat. Ook hier kun je de antwoorden aan het eind nakijken.

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Video

vaste voorzetsels
  • Veel werkwoorden hebben een vast voorzetsel. Bijvoorbeeld: slagen voor een examen, bijdragen aan het resultaat.


  • Er zijn ook uitdrukkingen met een vast voorzetsel. Bijvoorbeeld: ergens spijt van hebben, akkoord gaan met het voorstel. Dit voorzetsel is dan een deel van een voorzetseluitdrukking.


  • De vaste voorzetsels kun je vinden in een woordenboek. Kijk dan bij het werkwoord of bij het belangrijkste woord in de uitdrukking.

Slide 29 - Slide

vaste voorzetsellijst
In de dia hierna vinden jullie een 'vaste voorzetsellijst' , die ik van internet heb gehaald. Kopieer deze lijst voor jezelf. 

Alle werkwoorden in deze lijst hebben een vast voorzetsel. 

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Link

vast voorzetsel
De betekenis van het werkwoord verandert soms  met een vast voorzetsel.  Wat is hier het verschil ?
                                                    LACHEN OM
                                 betekent iets heel anders dan 
                                                  LACHEN NAAR

Slide 32 - Slide

Wat is het voorzetsel in de zin?

'Hij liep hard tegen de tafelpunt aan.'
A
hard
B
tafelpunt
C
er staat geen voorzetsel in de zin
D
tegen

Slide 33 - Quiz

Welke van deze woorden is geen voorzetsel?

A
Huis
B
Tussen
C
Na
D
Tijdens

Slide 34 - Quiz

Wat is het voorzetsel in deze zin:


“Tijdens de wedstrijd was iedereen stil.”
A
Tijdens
B
De
C
Wedstrijd
D
Was

Slide 35 - Quiz

Welk voorzetsel hoort bij omgaan?
A
bij
B
met
C
naar
D
uit

Slide 36 - Quiz

Welk voorzetsel hoort bij 'kiezen'?
A
uit
B
naar
C
met
D
bij

Slide 37 - Quiz

Vul aan met een voorzetsel:
zorgen ...

Slide 38 - Open question

Vul aan met een voorzetsel:
twijfelen ...

Slide 39 - Open question

Eindtaken week 21
Je maakt de opdrachten online of in je schrift. Maak je de opdrachten in je schrift, dan lever je deze in via een foto.
  • Woordsoorten H6: opdr. 1 en 2 (blz. 181)
  • Woordsoorten De Brug: opdr. 14 en 15 (blz. 260)
  • Zinsdelen De Brug: opdracht 15 (blz. 253)

Slide 40 - Slide

Herhaling of extra uitdaging?
Vanaf volgende week wil ik weer vaker verschillende opdrachten aanbieden. Daarnaast wil ik ook graag weer de mogelijkheid bieden tot herhaling of extra uitdaging.

Waarom?
  • Op deze manier kan iedereen op zijn eigen tempo leren en werken. 

Vanaf volgende week zet ik op de ELO ook extra opdrachten waar je aan mag werken wanneer jij dat interessant vindt.

Slide 41 - Slide

Ik ben heel erg benieuwd waar jij behoefte aan hebt. Wat zou jij graag willen leren? Wil je graag meer uitdaging of juist herhaling? Zijn er onderwerpen die jij interessant vindt?

Slide 42 - Open question

Lever hier foto's in van de gemaakte opdrachten.

Slide 43 - Open question

Weektaak 21 afgerond

Slide 44 - Slide