H6 Herhaling

Vak: Nederlands
Hoofdstuk: 6 - herhaling
1.
Lesopening
2.
Lesdoel + Leergebiedoverstijgende doelen
3.
Arrangementen + mini-check
4. 
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie
1 / 43
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Vak: Nederlands
Hoofdstuk: 6 - herhaling
1.
Lesopening
2.
Lesdoel + Leergebiedoverstijgende doelen
3.
Arrangementen + mini-check
4. 
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie

Slide 1 - Slide

1. Lesopening
Pak je boek van Nederlands en laat deze nog dicht op tafel liggen. 

Huiswerk controle: 
6.19 opdracht 5 

Slide 2 - Slide

2. Lesdoel + Leergebiedoverstijgende doelen
Aan het eind van deze les:
- heb je de grammatica van hoofdstuk 6 herhaalt
- heb je de spellingsregels van hoofdstuk 6 herhaalt.

Leergebiedoverstijgende doelen:
Samenwerkend leren
- Je past jouw gedrag aan wanneer je hierop wordt aangesproken.
- Je overlegt met groepsgenoten om samen afspraken te maken om een doel te behalen.
Denkvermogen
- Je bedenkt zelf een oplossing voor een probleem en vertelt deze verbaal. 
- Je vertelt wat er nodig is om tot een oplossing te komen. 

Slide 3 - Slide

3. Mini-check en arrangementen
Verdiept (8 of hoger): Niemand

Er is geen mini-check vandaag.
Iedereen doet mee met de herhaling.

Slide 4 - Slide

Hoe vind je het meewerkend voorwerp van een zin?
A
Wie/wat + pv?
B
Wie/wat + ow + gez?
C
Wie/wat + ow + gez + lv?
D
Aan wie/wat + ow + gez + lv

Slide 5 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp?

“Wat is het moedigste dat je ooit hebt gezegd?”, vroeg de jongen aan het paard.
A
het moedigste
B
dat je ooit hebt gezegd
C
aan het paard
D
vroeg de jongen aan het paard

Slide 6 - Quiz

Is dit een meewerkend voorwerp?

'Wil hij een ijsje van mij hebben?'
A
ja
B
nee

Slide 7 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin?

Ruby heeft voor haar oma een lekker luchtje meegenomen.
Het meewerkend voorwerp vind je door: Voor wie/Aan wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp
Het antwoord op die vraag, is het meewerkend voorwerp.

Slide 8 - Open question

Wat is de bijwoordelijke bepaling in deze zin?

Je moet je slippers aan de waterkant laten staan.
A
je slippers
B
moet laten staan
C
aan de waterkant
D
Je

Slide 9 - Quiz

Wat voor zinsdeel zijn de woorden in hoofdletters?

Wij hebben het DE STRENGE LERAAR vriendelijk gevraagd.
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 10 - Quiz

Wat voor zinsdeel zijn de woorden in hoofdletters?

EEN KRITISCHE JURY zal alle informatie beoordelen.
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 11 - Quiz

Wat voor zinsdeel zijn de woorden in hoofdletters?

Wat staat er een mooie scooter VOOR DE DEUR!
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 12 - Quiz

Wat voor zinsdeel zijn de woorden in hoofdletters?

Mijn zus heeft VOOR MIJN OMA een prachtig boeket bloemen gekocht.
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 13 - Quiz

Welke vorm van het werkwoord wordt hieronder gebruikt?

Voor onze school STAAN drie grote vrachtwagens.
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord
C
hele werkwoord

Slide 14 - Quiz

Welke vorm van het werkwoord wordt hieronder gebruikt?

Ik kan mijn ogen nauwelijks OPENHOUDEN
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord
C
hele werkwoord

Slide 15 - Quiz

Welke vorm van het werkwoord wordt hieronder gebruikt?

Heeft jouw opa je een nieuwe fiets GESCHONKEN?
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord
C
hele werkwoord

Slide 16 - Quiz

Welke vorm van het werkwoord wordt hieronder gebruikt?

Yassin REKENDE de ingewikkelde som UIT.
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord
C
hele werkwoord

Slide 17 - Quiz

Welk woordsoort is het woord in hoofdletters?

De AMERIKANEN vieren jaarlijks Independence Day op 4 juli.
A
zelfstandig naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
wederkerend voornaamwoord
D
werkwoord

Slide 18 - Quiz

Welk woordsoort is het woord in hoofdletters?

De aanslag op de Twin Towers MAAKTE veel slachtoffers.
A
zelfstandig naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
wederkerend voornaamwoord
D
werkwoord

Slide 19 - Quiz

Welk woordsoort is het woord in hoofdletters?

Het bloed liep VAN de straatkeien af!
A
zelfstandig naamwoord
B
voorzetsel
C
aanwijzend voornaamwoord
D
lidwoord

Slide 20 - Quiz

Welk woordsoort is het woord in hoofdletters?

De dokter had ZICH sterk gemaakt voor betere medicijnen.
A
zelfstandig naamwoord
B
voorzetsel
C
wederkerig voornaamwoord
D
wederkerend voornaamwoord

Slide 21 - Quiz

Welk woordsoort is het woord in hoofdletters?

HIJ was niet blij dat hij een onvoldoende had gehaald voor zijn toets.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bijvoeglijk voornaamwoord
C
wederkerig voornaamwoord
D
wederkerend voornaamwoord

Slide 22 - Quiz

Is het werkwoord goed gespeld in de onderstaande zin?

In de kantine RUSTTEN we straks lekker uit na de voetbalwedstrijd.
A
ja
B
nee

Slide 23 - Quiz

Is het werkwoord goed gespeld in de onderstaande zin?

De bakker VERLEIDDE zijn klanten met verse vlaai.
A
ja
B
nee

Slide 24 - Quiz

Is het werkwoord goed gespeld in de onderstaande zin?

Hoe vindt je onze nieuwe keuken geworden?
A
ja
B
nee

Slide 25 - Quiz

c, k, cc of ck

...o...snoot
A
c
B
k
C
cc
D
ck

Slide 26 - Quiz

c, k, cc of ck

fri...adel
A
c
B
k
C
cc
D
ck

Slide 27 - Quiz

c, k, cc of ck

...a...tus
A
c
B
k
C
cc
D
ck

Slide 28 - Quiz

c, k, cc of ck

a...ount
A
c
B
k
C
cc
D
ck

Slide 29 - Quiz

l of ll

Midde...andse Zee
A
l
B
ll

Slide 30 - Quiz

l of ll

inva...ide
A
l
B
ll

Slide 31 - Quiz

l of ll

ba...ustrade
A
l
B
ll

Slide 32 - Quiz

Schrijf de juiste afkorting op

door middel van

Slide 33 - Open question

Schrijf de juiste afkorting op

Hollandsche Eenheidsprijzen Maatschappij Amsterdam

Slide 34 - Open question

Schrijf de juiste afkorting op

de heer

Slide 35 - Open question

Schrijf de juiste afkorting op

hotels, restaurants en cafés

Slide 36 - Open question

Hoe herken je een meewerkend voorwerp?
A
een meewerkend voorwerp is de ontvanger
B
een meewerkend voorwerp is de gever

Slide 37 - Quiz

4. Instructie
Vind je nog iets lastig, geef dan aan waar je nog extra uitleg of instructie over wil. 

Slide 38 - Slide

Slide 39 - Video

Slide 40 - Video

5. Zelfstandig werken
Je gaat leren voor de toets van morgen. 

Ben je klaar met leren, dan ga je in stilte
een boek of tijdschrift lezen. 




timer
1:00

Slide 41 - Slide

6. Evaluatie
Hoe ging de les?
Zijn er nog dingen die je lastig vindt?

Evaluatie lesdoelen:
- heb je de grammatica van hoofdstuk 6 herhaalt?
- heb je de spellingsregels van hoofdstuk 6 herhaalt?
 

Slide 42 - Slide

Huiswerk
Geen huiswerk

Doe je boek in je tas, zodat je deze meeneemt om te leren. 

Slide 43 - Slide