toets hoofdstuk 4 en 5

1 / 22
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Wat is productie?
A
Productiefase
B
Het maken van goederen
C
Het leveren van diensten
D
Het maken van goederen of leveren van diensten

Slide 3 - Quiz

Wat is een bedrijfskolom?
A
Alle bedrijven die hetzelfde maken bij elkaar
B
Alle bedrijven die betrokken zijn bij de productie van een product
C
Alle bewerkingen die een product ondergaat
D
Alle winkels die een bepaald product verkopen

Slide 4 - Quiz

Investeren is
A
Het overnemen van een goedlopend bedrijf
B
Het kopen van laptops door school
C
Het kopen van aandelen
D
Geld verdienen door te produceren

Slide 5 - Quiz

Match de concurrenten met elkaar

Slide 6 - Drag question

3. Het vervangen van arbeidskrachten door machines.
Wat hoort bij elkaar:
1. Het vervangen van menselijke arbeid door computers en computerprogramma’s.
Mechanisering
Automatisering

Slide 7 - Drag question

De kostprijs per product
A
De kosten die je gemiddeld hebt voor het maken van één product
B
De kosten die je maakt voor het maken van producten
C
De kosten die je maakt voor één product
D
De kosten die je maakt voor alle producten samen.

Slide 8 - Quiz

In welke productiesector hoort een autofabriek
A
agrarische
B
industriële
C
dienstverlenende

Slide 9 - Quiz

Piet heeft een eigen bedrijf. Hij heeft in maart 500,- opbrengst en 600,- kosten.

Hoeveel winst/verlies heeft Piet aan het einde van deze maand?
A
100 euro winst
B
100 euro verlies
C
500 euro winst
D
600 euro verlies

Slide 10 - Quiz

Hoe bereken je de winst?
A
Winst = Opbrengsten + Kosten
B
Winst = Opbrengsten
C
Winst = Opbrengsten/Kosten
D
Winst = Opbrengsten - Kosten

Slide 11 - Quiz

Wat is een afschrijving?
A
waardevermeerdering
B
boekwaarde
C
restwaarde
D
waardevermindering

Slide 12 - Quiz

Arbeidsproductiviteit
A
De productie per machine in een bepaalde tijd
B
De productie per bedrijf
C
De arbeid per bedrijf
D
De productie per werknemer in een bepaalde tijd

Slide 13 - Quiz

Wat betekent duurzaam produceren?
A
Dat je nu in je behoefte kunt voorzien, maar ook denkt aan de mensen in de toekomst.
B
Dat je geen afval meer aanbiedt.
C
Dat je zo min mogelijk vlees eet.
D
Dat je niet meer met de auto mag reizen.

Slide 14 - Quiz

Wat hoort bij elkaar?
Produceren
Automatisering
Productiefactoren
Maatschappelijke kosten
Arbeidsproductiviteit
Het maken van goederen en leveren van diensten.
computers en computerprogramma's sturen de productie aan.
De samenleving betaalt mee aan de kosten van millieuschade.
De hoeveelheid producten die een werknemer in een bepaalde tijd kan maken.
Alles wat je nodig hebt om te produceren: natuur, arbeid en kapitaal.

Slide 15 - Drag question

Wat is MARKETING?
A
Alles wat een bedrijf onderneemt om (meer) te verkopen.
B
Instrumenten die je gebruikt op de verkoopmarkt.
C
Een methode om de winst te vergroten.
D
Een engels woord voor winkel.

Slide 16 - Quiz

Abstracte markt 
Concrete markt
huizenmarkt
woensdagmiddag markt 
supermarkt 
Aandelenmarkt
mediamarkt 

Slide 17 - Drag question

De inkoopprijs is?
A
Wat een consument betaald
B
Wat een bedrijf betaald

Slide 18 - Quiz

Verkoopprijs: € 50
Brutowinst: 25% van de inkoopprijs
Hoe groot is de inkoopprijs?
A
€ 10
B
€ 37,50
C
€ 12,50
D
€ 40

Slide 19 - Quiz

De BTW is 21% VAN DE verkoopprijs. De verkoopprijs is dan ..... %
A
121%
B
100%
C
79%

Slide 20 - Quiz

7. Wat is de juiste formule om de omzet te berekenen?
A
Omzet = Afzet - kosten
B
Omzet = verkoopprijs - afzet
C
Omzet = afzet x verkoopprijs
D
Omzet = afzet x winst

Slide 21 - Quiz

directe belastingen
indirecte belastingen
btw
accijnzen
personenbelasting

Slide 22 - Drag question