A1 les 12

les 12
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NT2MBOVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 5Studiejaar 2

This lesson contains 13 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

les 12

Slide 1 - Slide

Lesplan
1. check in
2. nieuwe woorden + oefening
3. spreekoefening stad
4. Spreekoefening bij het koffieapparaat
5. Foto vragen
6. Oefening met lidwoorden

Slide 2 - Slide

het bord
het fietspad
de kilometer
Let op!
de regel
rijden
de snelweg
de helm
rechtsaf
linksaf
het stoplicht
stoppen
het verkeer
de weg
het zebrapad
de rotonde
de automobilist
de parkeerplaats
oversteken

Slide 3 - Slide

de rotonde – het zebrapad – oversteken – het stoplicht – de parkeerplaats – de helm – de bumper – de vrachtwagen – rechtsaf – linksaf
  1. Voetgangers moeten wachten bij _________ als het rood is.
  2. Ik moet mijn auto kwijt. Waar is een _________?
  3. Bij een ongeluk zat er een grote deuk in de _________.
  4. Fietsers dragen een _________ voor hun veiligheid.
  5. Je moet goed kijken voordat je gaat _________.
  6. Grote spullen worden vervoerd met een _________.
  7. Voor je veiligheid moet je lopen over _________.
  8. Op een _________ moet je naar het verkeer van links en rechts kijken.
  9. De bus moet hier _________ slaan bij het kruispunt.

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Link

Dialoog: Bij het koffiezetapparaat ☕
👩 Anna: Hoi Mark, wil jij ook koffie?
👨 Mark: Ja, graag! Ik ben een beetje moe.
👩 Anna: Hoe drink jij je koffie?
👨 Mark: Met melk en een beetje suiker.
👩 Anna: Oké, hier is je koffie.
👨 Mark: Dank je wel! Wat drink jij?
👩 Anna: Ik neem thee. Ik hou niet van koffie.
👨 Mark: Oh, echt? Wat is jouw favoriete thee?
👩  Anna: Kamille. Dat is lekker en rustgevend.
👨 Mark: Klinkt goed! Geniet van je thee.

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

vragen over de foto
1. Welke kleur had de bal?
2. Had de man iets te eten?
3. Welk fruit zag je?
4. Hoeveel planten zijn er in de kamer?
5. Hoe laat is het op de klok?
6. Welke kleur heeft de parasol? 
7. Welke kleur heeft de bank?
8. Kan je door de ramen van de kamer kijken?

Slide 8 - Slide

🔹 Bepaalde lidwoorden: "de" & "het"
Gebruik je voor iets specifieks of bekends.

"De" → meeste woorden, meervoud, mensen, beroepen, bloemen, bomen, fruit.
Voorbeeld: de tafel, de vrouw, de appel.

"Het" → verkleinwoorden (-je), talen, spellen, sommige zelfstandige naamwoorden (gevoel, verschil).
Voorbeeld: het boekje, het Nederlands, het verschil.

Slide 9 - Slide

🔹 Onbepaald lidwoord: "een"
Gebruik je voor iets algemeens of onbekends.

Voorbeeld: een huis, een hond, een kop koffie.

✅ Voorbeelden:

Ik koop een boek. (Ik weet nog niet welk boek.)
Zij heeft een hond. (We weten niet welke hond precies.)
We drinken een kop koffie. (Het maakt niet uit welke kop.)

Slide 10 - Slide

Oefening: Kies het juiste lidwoord (de/het/een) 📝
1. Ik heb __________ boek gelezen.
2. Op tafel staat __________ kopje koffie.
3. Zij koopt __________ jas in de winkel.
4. We gaan naar __________ park om te wandelen.
5. Mijn broer heeft __________ nieuwe fiets.
6. Kijk! Daar loopt __________ hond op straat.
7. In Nederland regent het vaak in __________ herfst.
8. We eten vandaag __________ appel en __________ banaan.
9. Hij heeft __________ idee voor het feest.

Slide 11 - Slide

Wat heb je geleerd?
- Wat vond je van de les?
- Wat wil je volgende week leren?

Slide 12 - Slide

Dictee
Ik wil graag werken in een winkel.
Wanneer kan ik beginnen met mijn nieuwe baan?
Mijn collega’s zijn vriendelijk en helpen mij.
Ik werk van maandag tot en met vrijdag.

Slide 13 - Slide